zaterdag 4 september 2021

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica XXIII per annum 23e zondag door het jaar Laten wij door deze grote gaven altijd mogen delen in het leven van Uw Zoon.


Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)


 Laten wij door deze grote gaven altijd mogen delen in het leven van Uw Zoon

I n l e i d i n g
Sinds het IIe Vaticaanse Concilie worden vaak de begrippen “Tafel van het Woord” en Tafel van het H. Sacrament” gebruikt. Deze begrippen vormen  de basis voor de formulering van de postcommunio van vandaag: door de spijs van zijn Woord en van het hemelse Sacrament voedt God de gelovigen en schenkt hen nieuwe levenskracht. 

In zijn Apostolische Brief Dies dominica (Over de heiliging van de zondag) van 31 mei 1998 verheldert paus Johannes-Paulus II in nr. 39 de samenhang van deze beide tafels:
“Bij de zondagse samenkomst heeft, zoals bij elke Eucharistieviering, de ontmoeting met de Verrezen Heer plaats door het deelhebben aan de tafel van het Woord en aan de tafel van het Brood des Levens. De eerste blijft voortdurend inzicht verschaffen in de heilsgeschiedenis en met name in het paasmysterie waarin Jezus na zijn verrijzenis zijn leerlingen zelf heeft binnengeleid. Hij zelf spreekt, want Hij is aanwezig in zijn Woord "wanneer de heilige Schriften in de kerk gelezen worden" (IIe Vaticaans Concilie, Constitutie Over de heilige Liturgie, Sacrosanctum Concilium [SC] (4 dec 1963), 7. Aan de tweede tafel wordt de werkelijke, substantiële en duurzame aanwezigheid van de verrezen Heer voltrokken door de gedachtenis van zijn lijden, sterven en verrijzen. En het levensbrood, dat het onderpand is van de heerlijkheid die zal komen, wordt daar aangeboden. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft erop gewezen, dat "de liturgie van het woord en de eucharistische liturgie zo nauw met elkaar verbonden zijn, dat zij één enkele daad van eredienst uitmaken" (SC 56).
De gaven van de door de Vader geliefde Zoon (Filius dilectus) zijn groot. Zij dienen tot opvoeding en groei zoals de Postcommunio vraagt. Beide gaven stromen uit de Bron des Levens, het Hart van God de Zoon, en geven dit goddelijk leven op wonderlijke wijze door aan hen die verlost zijn, totdat zij aan dit goddelijk leven eens in een eeuwige gemeenschap met Christus deel zullen hebben.

T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Da fidelibus tuis, Domine,
quos et verbi tui et caelestis sacramenti pabulo
nutris et vivificas,
ita dilecti Filii tui tantis muneribus proficere,
ut eius vitæ semper consortes effici mereamur.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, door uw woord en sacrament schenkt Gij uw gelovigen voedsel en nieuwe levenskracht.
Laat deze grote gaven van uw beminde Zoon ons zó ten goede komen
dat wij voor altijd mogen delen in zijn leven.

Werkvertaling
Verleen, Heer, uw gelovigen,
die Gij met het voedsel van zowel uw Woord en uw hemels Sacrament voedt en levenskracht schenkt,
zo te vorderen door de zo grote gaven van uw geliefde Zoon,
dat
wij het waardig zijn/verdienen voor altijd deelgenoten gemaakt te worden aan/van Zijn leven.

B i j b e l s e   r e f e r e n t i e s
Deut 8,3
Want Hij wilde dat jullie zouden begrijpen dat een mens niet alleen van brood leeft. Een mens leeft óók van elk woord dat God spreekt.
Mt 4,4
Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De tekst van de postcommunio van deze zondag vinden we niet in vroegere edities van het Missale Romanum, maar er zijn belangrijke tekstsporen in het Missale Parisiense van 1738.
Zoals in zovele vertalingen in het Nederlands Altaarmissaal volgt ook de vertaling van de postcommunio van vandaag een gemakkelijke route door de tekst op te splitsen in meer dan een zelfstandige zin. Voor een goed begrip en inzicht in de Latijnse oraties lijkt het ons veel beter trouw te blijven aan de brontekst en de één zins-structuur te bewaren, zelfs als dat resulteert in zinnen die ingewikkelder zijn dan die men gewoonlijk gebruikt. Ik denk niet dat de oraties  gereduceerd moeten worden  tot de simplistische taal van het alledaagse leven. “Authenticam Liturgiam”, de Vijfde Instructie van de Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, 28 maart 2001, "betreffende de juiste uitvoering van de Constitutie over de Liturgie van het Tweede Vaticaans Concilie" geeft richtlijnen bij nr. 57, dat handelt over het gebruik van de volkstaal in de uitgaven van de Romeinse Liturgie: “De kenmerkende eigen aard van de Romeinse ritus, die de zaken kernachtig kort en tamelijk beknopt uitdrukt, moet zoveel mogelijk in de vertaling bewaard blijven. Daarenboven moet men in de diverse delen van de liturgische boeken voor zover het doenlijk lijkt, voor dezelfde uitdrukking eenzelfde wijze van vertalen handhaven.Ook lezen we in br. 57 sub a): Het verband tussen wat gezegd wordt zoals dat blijkt in ondergeschikte en relatieve zinnen, in de schikking van de woorden en in verschillende vormen van parallellisme dienen zo mogelijk volledig gehandhaafd te worden op een manier die aan de volkstaal is aangepast”. Het is goed dat ook in Nederland een nieuwe vertaling van het Romaine Altaarmissaal op komst is op basis van de principes van Authenticam Liturgiam.

T e x t u e l e  a n a l y s e
1. Da fidelibus tuis, Domine,
quos et verbi tui et caelestis sacramenti pabulo
nutris et vivificas,
2. ita dilecti Filii tui tantis muneribus proficere,
3. ut eius vitæ semper consortes effici mereamur.

De oratie bestaat uit één enkele volzin, opgebouwd uit een hoofdzin (Da…proficere, r. 1-2) met een ingesloten relatieve bijzin quos … vivificas,  waarin de bede wordt geformuleerd, gevolgd door een finale / consecutieve bijzin in de coniunctivusvorm afhankelijk van het bijwoord ut, waarin het effect van het gevraagde wordt verwoord.
Ad 1
Da, geef/verleen – prædicaat in de imperativusvorm enkelvoud van het verbum dare.
Domine, [o] Heer – aanspreekvorm van God in de vocativusvorm van Dominus.
Fidelibus tuis, aan uw gelovigen, - bijwoordelijke bepaling in twee congruerende dativusvormen (dativus commodi, van voordeel).
Quos..vivificas, relatieve bijzin die nadere uitleg geeft over de in regel 1 genoemde fidelibus tuis: die Gij met het voedsel van uw woord en van het hemels sacrament voedt en ten leven wekt/levenskracht geeft.
Quos, die – object van in de accusactivusvorm meervoud van qui behorend bij de beide prædicaten nutris et vivificas die in de indicativusvorm præsentis 2e persoon singularis staan, omdat voor de gelovigen de levenwekkende en voedende kracht van het Eucharistisch voedsel een realiteit is. Het subject van de prædicaten is de tweede persoon, Gij, die hier voor God staat, gezien de aanhef Domine in r. 1. De relatieve bijzin vermeldt een heilsdaad van God die tevens een titel is op grond waarvan men het gevraagde effect in r. 3 hoopt te verkrijgen. De aanspreekvorm “Heer”, als soevereine titel voor God, wordt in de oratie door de aansluitende relatieve bijzin tot de rang van lofprijzing verheven.
Et verbi tui et cælestis sacramenti pabulo, met het voedsel van uw woord en uw hemels sacrament – bijwoordelijke bepaling bestaande uit de ablativusvorm pabulo (ablativus instrumentalis) die gevolgd wordt door twee bijvoeglijke bepalingen in de genitivusvorm (de congruerende genitivi verbi tui en cælestis sacramenti ) die door het repeterende et…et nadrukkelijk met pabulo zijn verbonden.
Ad 2
ita dilecti Filii tui tantis muneribus proficere, zó door de zo grote gaven van uw geliefde Zoon te vorderen: vervolg van de hoofdzin met infinitivusvorm proficere als 2e prædicaat.
Ita, zo, aldus –bijwoordelijke bepaling.
Dilecti Filii tui tantis muneribus, met/door de zo grote gaven van uw geliefde Zoon – bijwoordelijke bepaling opgebouwd uit de congruerende ablativusvormen tantis muneribus (ablativus instrumentalis) en uit de bijvoeglijke bepaling dilecti Filii tui, van uw geliefde Zoon, drie congruerende genitivusvormen (genitivus explicativus).
Ad 3
ut eius vitæ semper consortes effici mereamur.
Finale/doelaanwijzende resp. consecutieve / gevolgaanduidende bijzin in de coniunctivusvorm, bepaald door het voegwoord ut.
[Ut] …mereamur effici consortes, opdat wij verdienen deelgenoot te worden – prædicaat, samengesteld uit de coniunctivusvorm mereamur (1e pers. pluralis præsentis van het deponens mereri, verdienen) en de infinitivus effici consortes als predicatieve bepaling bij het in mereamur opgesloten subject nos/wij.
Eius vitæ, [aan] zijn leven – bijvoeglijke bepaling in twee congruerende genitivusvormen bepaald door het substantivum consortes (afgeleid van het adiectivum consors, - tis)
Semper, altijd – bijvoeglijke bepaling van tijd.
S t i j l f i g u r e n
Gewone congruentieregel:
fidelibus tuis, verbi tui en cælestis sacramenti (regel 1),
dilecti Filii tui en tantis muneribus (r. 2).
Alliteratie: tui tantis (r. 2)
Veelvuldige aanwezigheid van de i-klank.
Et…et: repetitio die een nadruk bewerkt

K l e i n  v o c a b u l a r i  u m

Pabulum, -i, onz.
heeft de volgende betekenissen: 1. voer, veevoer 2. voedsel, spijs (ook voor de geest)3. beet 4. genot, lust. In het liturgisch Latijn staat de term pabulum voor eucharistisch voedsel en is synoniem met “panis, alimentum, alimonia, esca, refectio, cibus. Voorbeelden:
“Cælesti pabulo refecti”, verkwikt door de hemelse spijs (Postcomm.  16 juni pro aliis locis, MR 1962);
“ut […] hoc salutari pabulo nutriantur”, dat zij met deze heilzame Spijs worden gevoed (secreta 28 mei, MR 1962).
“ita cælestis eius (sancti) doctrinæ pabulo nutriamur”,  [dat wij] zo met de spijs van haar hemelse leer worden gevoed (15 okt., S. Teresiæ or., MR 1962)

Nutrire, -ivi, -itum naast nutricare
Betekenissen: 1. zogen, voeden 2. onderhouden, verzorgen, 3. opvoeden. Nutrix, - icis, voedster; nutricius, -ii naast nutritius: opvoeder, pleegvader, Voedstervader (St. Jozef). Nutrimentum, -i, voedingsmiddel (denk aan Nutricia babyvoeding, nutidrink enz.)
In liturgisch Latijn verband: voeden, te eten geven (sprekend over het manna) en in eucharistische context:  “ut […] hoc salutari pabulo nutriantur”, dat zij met deze heilzame Spijs worden gevoed (zie hierboven).
“et plebem tuam sanctam caritate præveniant, verbo nutriant, reficiant sacramentis”,  dat zij uw heilig volk in liefde voorgaan, voeden met uw woord, versterken met uw sacramenten (Prefatie Chrismamis op Witte Donderdag, MR 1970).

Consortes
Voor de genade van dit goddelijk leven of het eeuwige leven van, met en in God, respectievelijk Christus, heeft het liturgisch Latijn, naast “hereditas”, de twee begrippen: “participatio” en “consortium”.
De eerste term duidt op het “aandeel” aan dit oneindig verheven leven; de uitdrukking is echter in velerlei opzicht onvolkomen, als zou het eeuwige leven iets zijn waarvan degene die deze genade ontvangt, een deel krijgt. De tweede term heft dit mogelijk misverstand op met de uitdrukking “gemeenschap”; “consors” betekent letterlijk: met een ander een nog onverdeeld vermogen of goed bezittend, in gemeenschap van goederen levend.
Ofschoon de Zoon van God bij zijn intrede in de wereld, in de tijd, een ‘consortium’ met de mensheid aanging, is dit consortium toch geen gemeenschap, waarin de partners  - God en de mens, - een gelijkwaardig deel van zichzelf aan de ander schenken, ook al neemt Hij van het onze en maakt Hij door zijn kruisdood de mensen tot kinderen van God, uiteindelijk is het God  die het tot de eeuwige glorie verheven schepsel bekleedt met goddelijke heerlijkheid en gelukzalige eeuwigheid. 
Beide begrippen,”participatio” en “consortium” horen bijeen, dekken en vullen elkaar aan. ‘God gaat bij de gelukzaligen in en uit’: beter kan de menselijke taal zich tegenover deze goddelijke volmaaktheid niet uitdrukken. 

U i t   d e   k e r k e l i j k e   d o c u m e n t e n
In de dogmatische Constitutie Dei Verbum, over de goddelijke Openbaring, van het IIe Vaticaans Concilie, 18.11.1965, nr. 21, wordt het voedende en levenschenkende effect van het Woord van God inzichtelijk verhelderd.
“De Kerk heeft de goddelijke geschriften (Verbum Domini) steeds zo vereerd als ook het Lichaam van de Heer zelf. Want zij neemt, vooral in de heilige liturgie, voortdurend van de tafel van het Woord van God en van het Lichaam van Christus het brood des levens en  biedt dit aan de gelovigen aan. Deze geschriften, door God geïnspireerd en eens voor al opgetekend, delen het woord van God zelf onveranderlijk mee en doen in de woorden van de profeten en apostelen de stem van de Heilige Geest weerklinken. Daarom aanvaardt de Kerk, zoals zij steeds heeft gedaan, deze geschriften samen met de heilige overlevering als haar hoogste geloofsregel. Alle kerkelijke prediking  en de christelijke godsdienst zelf moeten derhalve door de Heilige Schrift worden gevoed en beheerst. Want in de heilige boeken treedt de Vader die in de hemel is liefdevol zijn kinderen tegemoet en spreekt met hen. Zo groot is de macht en kracht van het woord van God, dat het voor de Kerk het steunpunt en de levenskracht is en voor de kinderen van de Kerk de kern van hun geloof, de spijs voor hun ziel en de zuivere en bestendige bron van hun geestelijk leven. Daarom gelden van de Heilige Schrift bij uitstek de woorden: “Levend is het woord Gods en krachtig” (Hebr 4, 12), “dat de macht bezit op te bouwen en u het erfdeel te verlenen met alle geheiligden”(Hand 20, 32; vgl. 1 Tess 2, 13).
In het Decreet Perfectæ Caritatis, over de aangepaste vernieuwing van het religieuze leven, 28 oktober 1965, eveneens uitgevaardigd door het IIe Vaticaans Concilie, worden de religieuzen in nr. 6 aangespoord vóór alles zorg te dragen voor het geestelijk leven met als referentiepunten “de tafel van de goddelijke wet en van het heilige altaar”: “ (…) De leden van de instituten moeten de geest van gebed en het gebed zelf met volhardende ijver verzorgen, daarbij puttend uit de echte bronnen van de christelijke spiritualiteit. In de eerste plaats echter dienen zij dagelijks de Heilige Schrift ter hand te nemen, om zich door de lezing en de overweging van de goddelijke boeken ‘de alles overtreffende kennis van Christus Jezus’ (Fil 3,8) eigen te maken. De heilige liturgie en vooral het heilig mysterie van de Eucharistie zullen zij volgens de geest van de Kerk met hart en mond vieren en hun geestelijk leven voeden uit deze allerrijkste bron. Aldus gesterkt aan de tafel van de goddelijke wet en van het heilig altaar, moeten zij de ledematen van Christus broederlijk beminnen enz. (…).”
O v e r w e g i n g
In de teksten van de Postcommunio’s  wordt zeer dikwijls gerefereerd aan de effecten van de H. Eucharistie of de uitwerking die het ontvangen van de H. Communie op de gelovigen heeft. Bij het horen van de Latijnse tekst van de Postcommunio van deze zondag valt de nadruk op het maaltijdkarakter van de H. Eucharistie op.
In de nacht dat Hij werd overgeleverd (1 Kor 11,23) stelde de Heer Jezus het Eucharistisch Offer van zijn Lichaam en Bloed in. Het is tegen de achtergrond van zijn overgeleverd worden, van zijn vastberaden wil om naar Jeruzalem te gaan, van zijn uiterste overgave, dat de H. Eucharistie ontstond. Onmiskenbaar draagt de H. Eucharistie het onuitwisbaar kenmerk van het lijden en sterven van de Heer en is niet slechts een gedachtenis aan, maar de tegenwoordigstelling van deze gebeurtenis.
De H. Eucharistie is zijn gave bij uitstek, want het is de Zelfgave van de Zoon van God, de gave van zijn Persoon in zijn heilige mensheid, evenals de gave van zijn verlossingswerk, die alle tijden overstijgt en in alle tijden tegenwoordig wordt gesteld (Katechismus van de Katholieke Kerk [KKK], 1085).
Als de Kerk de H. Eucharistie viert, de gedachtenis aan de dood en verrijzenis van de Heer, vindt deze centrale gebeurtenis werkelijk plaats en “wordt het werk van onze verlossing voltrokken” (Constitutie IIe Vatic. Conc. Lumen gentium, 3). Jezus ei niet alleen dat wat Hij de Apostelen bij het Laatste Avondmaal te eten en te drinken gaf zijn Lichaam en Bloed was, Hij benadrukte tevens het offerkarakter en stelde zijn Offer, dat kort daarna zou worden gebracht op het kruis, tot heil van alle mensen, sacramenteel tegenwoordig.
De Mis is tegelijk en onafscheidelijk de gedachtenis van het Offer, waarin het Kruisoffer vereeuwigd wordt, en van het heilig Gastmaal dat bestaat in de gemeenschap met het Lichaam en Bloed van de Heer” (KKK, 1382).

In de laatste vier decennia hebben we allerlei typeringen van de H. Mis kunnen horen die het maaltijdaspect van de liturgische handeling onderstrepen soms zodanig dat het offerkarakter van de Mis praktisch zo is vervaagd als was het uitgewist. We hebben ook gezien dat de accentuering van het meer confortabele maaltijdaspect kan leiden tot een keuze van een liturgisch stijlvorm, die, om het nog zacht te zeggen, afstand neemt van de traditionele Romeinse ritus. Met het reduceren van de H. Eucharistie tot een ‘Maaltijd’ gaat ook een bepaalde kameraadschappelijkheid, viering, gemeenzaamheid en zelf informaliteit (zoals in combinatie met culturele evenementen) hand in hand.

Terwijl het maaltijdkarakter als meer ‘horizontaal’ kan worden getypeerd, is het offerelement beslist ‘verticaal’. De gedachte aan het ‘offer’ kan de mensen juist tot inkeer, nederigheid en rust brengen. Hierbij is uiteraard de stijl van de altaardienst, de inhoud van de homilieën, de keuze van de muziek, de kwaliteit van de liturgische gewaden, enzovoort, van niet geringe invloed. Juist aan de hand van deze verheven elementen leren de gelovigen die aan het Eucharistisch Offer deelnemen, dat de oorsprong en het hoogtepunt van heel het christelijk leven is, het goddelijk Offerlam met de celebrant aan God op te dragen en zichzelf met Christus aan Hem. Dat brengt als het tenminste goed is- ons tot nederigheid: “Heer, ik ben niet waardig dat Gij tot mij komt maar spreek slechts een woord en ik zal gezond worden”, zie ook de lectio altera van vandaag van de H. Paus Leo de Grote.

De H. Mis omvat het maaltijd- en het offerkarakter in een dynamische eenheid. Dynamisch kan onze Moeder de H. Kerk van dag tot dag, van week tot week en van liturgische tot liturgische tijd het ene aspect sterker dan het andere in het licht brengen, naargelang liturgische tijd en feest. Daarom is leven met de liturgische tijd zo belangrijk – en dat liefst met een hogere frequentie dan alleen op zon- en feestdagen. Ook binnen de context van een H. Mis geldt deze dynamiek en kan een deelnemende gelovige soms meer voor het ene dan voor het andere ontvankelijk zijn: gebed of actie, stilte of zelfs rust en daarin de juiste balans bewaren door de maaltijd te beschouwen in het kader van het offerkarakter en vice versa. Voor de celebrant geldt hierbij dat hij in beide opzichten ‘minister’ (bedienaar) is, in die zin dat hij een bediening (ministerium; van het Latijnse ministrare dat bij verschillende betekenissen ook betekent ‘het uitdelen van voedsel’) uitoefent, maar ook als priester/slachtoffer eveneens het Offer opdraagt en wordt geofferd op het altaar, dat tegelijkertijd een ‘tafel’ is.
De Postcommunio van deze zondag roept ons op te overwegen hoe God het werk van zijn genade in ons tot stand brengt door het gastmaal dat Hij ons in en door de H. Mis aanbiedt. Hij voedt ons met Zichzelf, is Zelf tegenwoordig zowel in het sacrale Schriftwoord als in het Sacrament van zijn allerkostbaarst Lichaam en Bloed. Zonder te vergeten dat dit mogelijk is gemaakt door het unieke Offer op Calvarië, kunnen we toch van tijd tot tijd eenvoudig rusten aan en in het Hart van de Heer, terwijl Hij ons zijn Eucharistisch Brood schenkt, zoals de Apostel Johannes deed op de avond dat Hij werd verraden. Iedere keer dat U deelneemt aan de H. Mis wordt U daartoe de kans geboden – en of het vruchten draagt, ligt geheel aan U -Christus is er altijd, hodie, heri, semper – vandaag, gisteren en altijd! Veel devotie!