zaterdag 18 september 2021

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Dominica XXV per annum S Augustinus. De christianis infirmis. Over de zwakke christenen.


  

Lectio altera

    Ex Sermóne sancti Augustíni epíscopi De pastóribus
   (Sermo 46, 13: CCL 41, 539-540)

Tweede lezing
Preek over ‘De herders’, van de H. Augustinus, bisschop
(Sermo 46, 13: CCL 41, 539-540)
Over de zwakke christenen

Wat zwak is, zegt de Heer, hebt gij niet gesterkt. Hij spreekt hier tot de slechte herders , de valse herders, tot de herders, die hun eigen belangen zoeken, niet die van Jezus Christus, die zich verheugen in het goed van de melk en de wol, maar geen enkele zorg hebben voor de schapen zelf en die er slecht aan toe zijn niet sterken. Tussen een zwakke, dit is een niet-sterke – want de zwakke worden ook zieken genoemd – tussen zwakke en zieke, dit is met wie het slecht gesteld is, schijnt mij het volgende verschil te bestaan.
Wat wij nu trachten zo goed mogelijk van elkaar te onderscheiden, kunnen wij misschien nog beter bereiken door grotere zorg, en ook een ander zou dit kunnen doen, die meer ervaren is en rijker in de verlichting van de harten. Opdat gij intussen niet misleid wordt, wat de woorden van de Schrift betreft, zal ik u mijn mening zeggen. Voor de zwakke is het te vrezen, dat hem een beproeving overkomt, die hem knakt. Wie kwijnt is al ziek door een of andere begeerte en wordt daardoor verhinderd de weg naar God in te slaan en het juk van Christus op te nemen.
Let maar eens op die mensen, die de wil hebben goed te leven. Zij maken wel het voornemen goed te leven, maar blijken minder geschikt kwaad te verduren dan zij bereid waren goed te doen. Het behoort evenwel tot de standvastigheid van de christen niet alleen goed te doen, maar ook de beproeving te verdragen. Wie dus vurig schijnen in het doen van het goede, maar het dreigend leed niet kunnen of willen dragen, zijn zwakkelingen. En wie door een slechte neiging als minnaars van de wereld van de goede werken zelf worden afgehouden, die liggen kwijnend en ziek te neer, daar zij juist door die ziekte als het ware zonder enige kracht niets goeds kunnen verrichten.
Zo iemand is in mijn ziel als die lamme (in het Evangelie). Toen anderen hem niet naar de Heer konden binnendragen, opende zij het dak en lieten hem zo naar beneden. Dit is alsof gij in uw ziel het dak wilt openen en uw verlamde ziel voor de Heer wilt neerleggen, in al haar vermogens verlamd en niet in staat tot enig goed werk, bezwaard namelijk door haar zonden en kwijnend door de ziekte van haar begeerten. Als dan al die vermogens zijn verlamd en de verlamming inwendig is, moet  gij naar de geneesheer komen – misschien is die geneesheer verborgen en is hij inwendig aanwezig: dat ware verstaan licht in de Schrift verdekt opgesteld – en open het dak en leg de lamme neer om het verborgene bloot te leggen.
Gij hebt gehoord, wat ook zij moesten horen, die dit niet doen en verwaarlozen: Wat er slecht aan toe is, hebt gij niet gesterkt; en wat neergeslagen was, hebt gij niet verbonden: hierover hebben wij al gesproken. Hij was immers gebroken door de schrik voor de beproevingen. Maar daar komt iets bij, waardoor wat gebroken was wordt verbonden, namelijk deze troost: God is getrouw: Hij zal niet toelaten, dat gij boven uw krachten beproefd wordt, maar met de beproeving bepaalt Hij al het einde, zodat gij ze kunt doorstaan