zaterdag 31 juli 2021
Collectegebed 18e zondag door het jaar “Schenk Uw dienaars voortdurend Uw zegen”
Collectegebed
18e zondag door het jaar
“Schenk
Uw dienaars voortdurend Uw zegen”
Missale Romanum 1970
Adesto,
Domine, famulis tuis, et perpetuam benignitatem largire poscentibus, ut his, qui te auctorem et
gubernatorem gloriantur habere, et grata restaures, et restaurata conserves.
Altaarmissaal 1979
Heer, wees uw dienaars nabij en schenk
voortdurend uw zegen aan hen die tot U bidden. Wij erkennen U als onze Schepper
en Leider; vernieuw de gaven van uw schepping en blijf begeleiden wat Gij
vernieuwd hebt.
Letterlijke vertaling
Heer, sta Uw dienaren bij en schenk
rijkelijk Uw altijddurende zegen aan hen die het verlangen, opdat Gij voor hen,
die zich erop beroemen U als Schepper en Bestuurder te hebben, zowel de
genadegaven herstelt als de herstelde gaven bewaart
L i t u r g i s c h e
a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed van deze zondag kwam
niet als zodanig voor in de voorgaande
edities van het Missale Romanum, wel echter
als “oratio super populum” (1) op
donderdag na de 2e zondag van de Vasten met enkele minieme
tekstvarianten. Het oude Sacramentarium
van Verona (of Leonianum), 2e
helft 6e eeuw, heeft een sterk gelijkende collecta die gebruikt werd
door onze voorouders. In bovenstaande moderne versie werd de grammatica
vereenvoudigd. Een verwant woordgebruik treft men aan in de werken van Cicero
(+ 43 vóór Chr.) - met name in de Epist.
ad fam. 2.6.4 (2) -, in het Hexameron,
Dag 1.2.7.) (3) van de H. Ambrosius van Milaan (+ 397) en in de Preken van de
H. Augustinus (+430), Sermo 293d,5. Ook
hieruit blijkt hoe Kerk en cultuur door de eeuwen heen diep met elkaar zijn verweven.
S
t r u c t u u r
Adesto, Domine, famulis
tuis, et perpetuam benignitatem largire poscentibus:
Openingszin in de imperatief met anaklese
“Domine”: hoofdzin van de oratie; in feite twee nevengeschikte hoofdzinnen in
de gebiedende wijs verbonden door het voegwoord “et”; in beide hoofdzinnen is
een bede geformuleerd
De dativus pluralis famulis tuis is bepaald door het gebruik van adesto. Adesse draagt altijd een object in de
dativus bij zich.
Poscentibus is een ppa in de dativus pluralis
(ppa=participium praesentis activi) van het verbum poscere dat een dringend
verlangen uitdrukt. Het ppa is op deze plaats zelfstandig gebruikt. In de
vertaling met behulp van een bijvoeglijke bijzin mag daarom een persoonlijk
voornaamwoord aangevuld worden: zij die.
Voor
de analyse van de twee bijzinnen worden ze als volgt los gekoppeld:
De eerste bijzin: ut his… et grata restaures et restaurata conserves.
Na het voegwoord ut staat het gezegde in de coniunctivus. In dit geval staan er twee gezegdes in de coniunctivus praesentis te weten restaures en conserves. Ze zijn als verba met gelijkwaardig gewicht gekoppeld door et.
His is een zelfstandig gebruikt aanwijzend voornaamwoord in de dativus pluralis. Het mag door dit zelfstandige gebruik vertaald worden met een persoonlijk voornaamwoord: voor hen.
Mooi is het gebruik van restaures en restaurata meteen achter elkaar, zowel qua stijl als wat de inhoud betreft. Qua stijl: alliteratie en een opbouw van 3 naar 4 lettergrepen. Inhoud: De Heer herstelt niet alleen, maar draagt ook zorg voor het behoud van het herstelde (wederom een opbouw). Zijn engagement duurt voort ( cf. perpetuam in de eerste regel).
De eerste bijzin: ut his… et grata restaures et restaurata conserves.
Na het voegwoord ut staat het gezegde in de coniunctivus. In dit geval staan er twee gezegdes in de coniunctivus praesentis te weten restaures en conserves. Ze zijn als verba met gelijkwaardig gewicht gekoppeld door et.
His is een zelfstandig gebruikt aanwijzend voornaamwoord in de dativus pluralis. Het mag door dit zelfstandige gebruik vertaald worden met een persoonlijk voornaamwoord: voor hen.
Mooi is het gebruik van restaures en restaurata meteen achter elkaar, zowel qua stijl als wat de inhoud betreft. Qua stijl: alliteratie en een opbouw van 3 naar 4 lettergrepen. Inhoud: De Heer herstelt niet alleen, maar draagt ook zorg voor het behoud van het herstelde (wederom een opbouw). Zijn engagement duurt voort ( cf. perpetuam in de eerste regel).
De tweede bijzin, die de eerste bijzin als aanvulling
onderbreekt: qui te auctorem et gubernatorem
gloriantur habere.
Dit is een bijvoeglijke bijzin. Het relativum qui heeft his als antecedent. Er wordt hier extra informatie verschaft over de mensen voor wie de Heer zijn weldaden steeds weer herstelt en ook bewaart. Over deze mensen wordt in de tweede bijzin verteld dat ze hem als Schepper en Bestuurder beschouwen.
De infinitivus habere lijkt op deze plaats alleen maar de functie van lijdend voorwerp te kunnen vervullen: zij die zich beroemen op het hebben van U als Schepper en Bestuurder. De twee accusativi auctorem en gubernatorem zijn als aanvulling bij het object te praedicatief gebruikt.
Het gebruik van twee maal et zou vertaald kunnen worden met ‘zowel …als’
Dit is een bijvoeglijke bijzin. Het relativum qui heeft his als antecedent. Er wordt hier extra informatie verschaft over de mensen voor wie de Heer zijn weldaden steeds weer herstelt en ook bewaart. Over deze mensen wordt in de tweede bijzin verteld dat ze hem als Schepper en Bestuurder beschouwen.
De infinitivus habere lijkt op deze plaats alleen maar de functie van lijdend voorwerp te kunnen vervullen: zij die zich beroemen op het hebben van U als Schepper en Bestuurder. De twee accusativi auctorem en gubernatorem zijn als aanvulling bij het object te praedicatief gebruikt.
Het gebruik van twee maal et zou vertaald kunnen worden met ‘zowel …als’
V o c a b u l a r i u m
Twee weken geleden is wat grondiger gekeken naar
het substantief famulus, de “dienaar”,
(collectegebed 16e zondag) die in de antieke wereld deel uitmaakte
van de huishouding, van de uitgebreide familie. Dit begrip komt dikwijls voor
in onze gebeden.
Adesto – een krachtig beroep op
God aan de kop van de oratie - is de imperatief (gebiedende wijs) van het
futurum van het werkwoord adsum/adesse.
Het betekent “er zijn, aanwezig zijn, tegenwoordig zijn, voorhanden zijn,” zowel
in fysieke als in morele zin. Dus het heeft ook betekenissen als “iemand ten
dienste staan, helpen, assisteren, bijstaan, iemands zaak op zich nemen,
beschermen, verdedigen, ondersteunen”. En ook “met de geest of met de gedachten
tegenwoordig zijn, aandacht geven, aandachtig luisteren” en verder “aan iets
meewerken, deelnemen aan, met ons zijn”.
“Adsum!” is het bekende woord in de wijdingsritus
van het priesterschap en in het ritueel van de religieuze professie. De
candidaten worden met hun naam opgeroepen en dit is het formele moment van hun
“roeping” (vocatio). Adsum! – Hier
ben ik! antwoorden de candidaten wanneer zij bij hun naam worden geroepen.
Welke een belangrijk persoonlijk, ontroerend en plechtig moment is dit telkens!
Bij de religieuze professie gaat daar de uitnodiging aan vooraf: Magister vocat te – De Meester is er en
Hij roept u, waarmee wordt benadrukt dat geroepen worden en roepingen zich
afspelen op een bovennatuurlijk plan. Deze oproep is de bevestiging van de
roeping door de Kerk.
Perpetuus,
–a, -um, een
adjectief (bijvoeglijk naamwoord) en betekent: voortdurend, onafgebroken, altijd
voortgaand, constant, bestendig, ononderbroken, enz. Perpetuam is bijvoeglijk bij het substantivum benignitatem geplaatst en de meer
letterlijke vertaling beantwoordt derhalve meer aan de oorspronkelijke
constructie.
Largire is een imperatiefvorm van largior, een deponens (werkwoord in de
passieve vorm maar met actieve betekenis). De woordenboeken geven de
betekenissen: “rijkelijk, gul, genereus geven, overvloedig geven, kwistig
geven, schenken, verschaffen, verlenen, uitdelen, verstrekken, uitreiken,
toekennen, gunnen, toestaan”.
Ter onderscheiding van andere uitdrukkingen van het begrip
“geven” of “schenken” die de samensteller van de oratie had kunnen gebruiken,
wordt hier “largire” gebruikt, met
welk begrip gewoonlijk een “rijkelijk”, ruimhartig geven wordt uitgedrukt. De
Latijnse liturgische taal bedient zich graag van deze en andere uitdrukkingen
die een overvloed aan gaven aanduiden, omdat hier immers wordt gevraagd om Gods
onophoudelijke goedheid (perpetuam benignitatem).
“God is goed. Wanneer
deze stelling de grenzeloze edelmoedigheid van zijn gaven in onze geest
oproept, die zich uitstrekken van het begin van ons leven tot in de
eindeloosheid van de eeuwigheid, hebben wij de kern van zijn goedheid nog niet
gezien. De gaven spreken ons van zijn liefde, zijn barmhartigheid, zijn
welwillende voorzienigheid; maar zijn
goedheid ontneemt ons veel meer ons hart dan dat zij ons iets brengt. De goede
God is de onweerstaanbaar aantrekkelijke Persoon aan Wie wij alleen kunnen weerstaan wanneer wij Hem
niet zien; Hij is eindeloze aanlokkelijkheid, meer dan een mens ooit zou kunnen
wensen, boeiende beminnelijkheid, die het hart verovert. Als het hart van de
mens staat tegenover de goddelijke goedheid, slaat het uit tot zo’n vlam, dat deze
een fakkel wordt voor heel zijn leven. Gegrepen door de uitnodiging, die zulk
een goedheid noodzakelijk insluit, vindt de mens geen weg te lang, geen gevaar
te groot, geen hindernis te afmattend. (…) God heeft in ons de belofte van zijn
goedheid gelegd: door de genade van God worden wij een beeld van die goddelijke
goedheid. In God treffen wij niet die trage schreden aan van belofte naar
vervulling, maar een onmiddellijke, onbegrensde, eeuwige aantrekkingskracht zonder
dat er ook maar een ogenblik teleurstelling of uitstel mogelijk is. Dit is het
einde van de jacht van het mensenhart en het begin van zijn volheid” (naar
H.Thomas van Aquino, Summa Theologica;
over God).
Het
deponens glorior betekent– “zich beroemen op, gloriëren, pochen, bluffen,
hoog opgeven over, opscheppen, snoeven, pralen, trots/fier zijn op, prat gaan
op”. Glorior wordt geconstrueerd met
een accusatief als object (in het collectegebed van vandaag met een accusatief
plus infinitief – a.c.i. - ) óf vergezeld van de ablativus óf van een
voorzetsel.
Iets
wat gratus, a, um (bijvoeglijk
naamwoord) is, is “geliefd, lieflijk, beminnelijk, dierbaar, aangenaam,
dankbaar” terwijl iemand die gratus
is, “dankbaar, erkentelijk; verdienstelijk (dank waardig), dank verwervend of
verdienend”, is. Grata met “genadegaven”
te vertalen lijkt in deze oratie passend, omdat dit begrip zowel aansluit bij het
begrip dankbaarheid voor iets dat we ontvingen, voor iets dat voor ons gedaan
of ons om niet gegeven is, als bij de heilzame dimensie van wat God bewerkt.
Veel
collectegebeden in deze tijd van het liturgisch jaar gebruiken dezelfde
woorden, niet precies de gebruikelijke soort woorden die standaard zijn
voor een Romeinse oratie, maar tamelijk ongebruikelijke woorden die onze
aandacht trekken. Vorige week bijvoorbeeld zagen we dux (“een “leider, gids”, en
ook “aanvoerder, opperbevelhebber, commandant” en rector (“stuurman”,
“leidsman” of “gouverneur, bestuurder”). Deze week hebben we gubernator met de betekenis van “stuurman,
roerganger, loods van een schip” of “directeur, regeerder, regent, heerser,
gouverneur”. Qua thematiek zijn deze begrippen vergelijkbaar.
Gedurende de Tijd door het Jaar zijn er kleine groepen
van moderne collectegebeden die met elkaar verband hebben qua thematiek en
woordgebruik. Thema’s en termen kunnen bijvoorbeeld ontleend zijn aan de wereld
van het leger, de landbouw of de rechtspraak. De collectegebeden in de Novus Ordo zijn meestal ongewijzigd of
afgeleid van oraties in oude sacramentaria, zelfs als ze reeds voorkwamen in
eerdere edities van het Missale Romanum.
Afkomstig uit de verschillende tijden van het liturgisch jaar zijn ze nu in een
ordening bijeen gebracht.
De Latijnse collectes die wij elke week
ontvangen hebben een prachtige inhoud. Wanneer de alter Christus, de priester, deze gebeden opdraagt in de context
van de heilige mysteries van de Heilige Mis, hebben de woorden macht ons te
vormen. Christus, het Hoofd van het Lichaam, spreekt. Als Rooms Katholieken zouden
wij moeten verlangen om volgens de geest van de Kerk te worden gevormd, zodat
we onszelf kunnen verstaan als één Lichaam en dan vervolgens onze wereld
beïnvloeden. Als Christus’ Lichaam is het onze heilige plicht om de inhoud van
deze gebeden (namelijk Christus zelf!) naar alle hoeken van de wereld te brengen
waarmee we in aanraking komen.
Zodra de
maatschappij en onze cultuur goed zijn gevormd en geïnformeerd, heeft die
cultuur iets van waarde om terug te geven aan de Kerk. Dit is een dynamische
uitwisseling: de Kerk vormt ons; wij geven vorm aan onze wereld rondom ons; we
geven onze heilige gaven, goede en echte en mooie, de allerbeste die we kunnen
bedenken, terug aan de Kerk die ze in zichzelf integreert. De gunsten die God
door de Heilige Kerk biedt moeten vanzelfsprekend altijd prioriteit hebben in de
uitwisseling tussen de Kerk en de wereld, hoewel het proces in twee richtingen
onafgebroken en gelijktijdig doorgaat. Dit is authentieke inculturatie! Dit is
een cruciaal kenmerk van het document Liturgiam
authenticam van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst waarin normen
voor de vertaling zijn vastgelegd.
Ons besef van wie
we zijn en wie wij niet zijn tegelijk met wie God is, is fundamenteel voor deze
collecte. Er is een belangrijk verschil
in hoedanigheid van degenen over wie het Latijnse gebed handelt. Enerzijds,
God, onze Schepper. Hij leidt onze wegen. Hij is eeuwig en goed en welwillend.
Hij geeft geschenken. Hij kan en wil ons bijstaan. Anderzijds zijn wij de dienaren
en behoeftige smekelingen. We hebben nood aan gunsten en gaven waarvoor we
dankbaar moeten zijn. Ze zijn
onbereikbaar tenzij God deze in zijn goedheid aan ons geeft. Wij verdienen deze
niet zonder Hem. Sommigen van ons hebben Gods gunsten verloren. Wij zijn
onvolkomen totdat Hij ze aan ons teruggeeft. Wij zijn zwak en niet in staat
Gods ruimhartige geschenken te behouden, tenzij Hij Zelf deze weer in ons
bewaart zodra Hij deze heeft teruggegeven. Hij zal ze niet terugschenken,
tenzij we Hem smeken dit in zijn goedheid te willen doen. Onze nederige status
van dienaar is de sleutel tot al hetgeen wij hebben ontvangen of herwonnen. De
duidelijke, scherpe en koude realiteit van onze behoeftigheid is in dit
collectegebed meesterlijk geplaatst tegenover het verwarmende, genezende en
rustgevende vertrouwen zich in Gods aanwezigheid te bevinden.
Met
dank en toestemming ontleend aan Father John Zuhlsdorf, WDTPRS.
(1) Het gebed over het volk – in de christengemeenschappen van Syrië en
Egypte misschien reeds in de 5e eeuw bekend – is een zegengebed op
het einde van de Mis, vóór de wegzending van de gelovigen. Op vele plaatsen in
het Oosten begon men het ook te zeggen vóór de nuttiging, met het oog op de
niet-communicerenden, die niet langer hoefden te blijven. In Rome behield het
steeds zijn oorspronkelijke plaats, d.i. na de postcommunio. Vroeger werd het ook buiten de Vasten en op zondag
gelezen. Het gebed over het volk werd lange tijd bewaard in de oude
vastenliturgie, waarin het tevens diende als gebed van de Vespers. De aard ervan is tamelijk onbepaald; in de
vasten doelt het dikwijls op de vergiffenis van de zonden, het ontvluchten van
het kwaad en het beoefenen van het goede. Omdat het gebed over het volk een zegenformule bevat, ging de uitnodiging
van de diaken “Humiliate capita vestra
Deo”, Buigt (letterlijk: vernedert)
uw hoofden voor God er aan vooraf en was het heel natuurlijk dat het volk zich
neerboog.
(2) Cicero Ad Familiares, “Aan familie en
vrienden”, tussen 63 en 43 v.Chr., 16 boeken met brieven aan zijn vrouw,
dochter, zoon, secretaris en een groot aantal vrienden en relaties.
(3)
Beschrijving van Gods scheppingswerk gedurende zes dagen
Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica decima octava per annum Achttiende zondag door het jaar Wil hen voortdurend met Uw bijstand vergezellen
Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek
in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)
Wil hen voortdurend met Uw bijstand vergezellen
I n l e i d i n
g
De Heilige
Communie is onder de sacramentele tekens van brood en wijn voedsel op onze weg
door het leven. Het Sacrament van de H. Eucharistie kan heel ons leven als christen
doordesemen. “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt heeft eeuwig leven” (Jo
6, 54), ij zegt de Heer. Hij
zegt ook: “Wie Mij eet, zal leven door Mij” (Jo 6, 57). Want Christus geeft
zich in de H. Communie persoonlijk als Spijs aan hen die Hij verlost heeft.
“Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem” (Jo 6,
56). Dat betekent voor de christenen voortdurende persoonlijke bescherming door
Christus, en hierom bidt de Kerk in deze oratie van vandaag. Wanneer de Heer in
ons blijft, dan weten wij ons in zijn liefde geborgen, in heel ons bestaan en
wezen opgetild en gesteund. Met zijn voorzienende zorg begeleidt Hij ons op
onze weg naar de eeuwigheid. Vóórdat de H. Communie wordt uitgereikt in de H.
Mis horen we de uitnodiging van de priester: “Beati qui ad cenam Agni vocati
sunt” (Apoc 19, 9) - Zalig zij die genodigd zijn aan de maaltijd van het
Lam.
De Heer,
gestorven en verrezen, vormt ons door zijn voortdurende tegenwoordigheid in ons
en richt ons op het doel in de eeuwigheid, zodat de verlossing, die wij in het
H. Doopsel hebben ontvangen, ons voor allerlei dreigingen behoedt en over kan
gaan in de status van het voor altijd
verlost zijn: “Want Hij heeft ons verlost voor God met zijn bloed uit elke stam
en taal en volk en natie” (cf Apoc 5,9). Dit is het nieuwe lied van hen die in
aanbidding voor Gods troon staan.
Bescherming in
dit leven en waardig bevonden worden voor de verlossing in eeuwigheid, dat zijn
de twee beden van deze oratie. Dagelijks
vragen wij in de liturgische tafelgebeden om toegelaten te worden tot het
hemelse gastmaal, waar de Heer zelf Gastheer is en Spijs: “Mensæ cælestis
participes faciat nos Rex æternæ gloriæ” – De Koning der hemelse heerlijkheid
make ons aan de hemelse maaltijd deelachtig” en “Ad cœnam viæ æternæ perducat
nos Rex æternæ gloriæ” - De Koning der hemelse heerlijkheid geleide ons tot het
eeuwige gastmaal.
T e k s t
Missale
Romanum [MR] 1970
Quos cælesti recreas munere,
perpetuo, Domine, comitare praesidio,
et, quos fovere non desinis,
dignos fieri sempiterna redemptione concede.
perpetuo, Domine, comitare praesidio,
et, quos fovere non desinis,
dignos fieri sempiterna redemptione concede.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, blijf met uw zorg allen omringen
die Gij door uw hemelse gaven vernieuwt.
Wees ons altijd met uw hulp nabij en geef dat wij de
eeuwige verlossing waardig worden.
Werkvertaling
Wil hen, die Gij, Heer, met de hemelse gave sterkt,
voortdurend met uw bijstand vergezellen,
en verleen dat zij, die Gij zonder ophouden
begunstigt,
de eeuwige verlossing waardig worden.
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
De brontekst van de Postcommunio [PC] van deze zondag
vinden we in het Sacramentarium
Gelasianum Vetus (Vat. Reg. Lat. 316) eerste helft 8e
eeuw, fol. 1435 en met minieme varianten in meer dan dertig andere codices
verspreid over Noord -, West- en Zuid-Europa alsmede in de Angelsaksische
wereld, gebruikt zowel in de kathedrale kapittelkerken, in de collegiale
kapittelkerken als in de enkele monasteria.
Rubrieken:
Orationes
diversæ 7, Pro Prælatis et Congregationibus eis commissis (Voor de kerkelijke
overheden en hen die aan hun leiding zijn toevertrouwd): Postc., MR 1962, 955.
(E. Mœller, J.M.
Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus
Orationum, VII, P-Q, Brepols, Turnh out 1995, p. 314-315, nr. 4941).
De postcommunio van deze zondag was een oratie van de
reeks orationes die konden worden
toegevoegd aaan de oraties van een Votiefmis of aan die van een andere Mis die
werd gecelebreerd. Het komt wellicht wat
vreemd over bij hen die gewend zijn aan de Novus Ordo (MR 1970), maar onder de
Oude ritus konden oraties worden gecombineerd.
T e k s t a n a
l y s e
1. Quos cælesti recreas munere,
perpetuo, Domine, comitare praesidio,
2. et, quos fovere non desinis,
dignos fieri sempiterna redemptione concede.
perpetuo, Domine, comitare praesidio,
2. et, quos fovere non desinis,
dignos fieri sempiterna redemptione concede.
De postcommunio
van deze zondag bestaat uit één enkele doorlopende zin die door de coniunctie
et uiteenvalt in twee zinsdelen. Beide zinsdelen bevatten een eigen bede zoals
in de Inleiding reeds gezegd. Beide zinsdelen die een relatieve bijzin
bevatten, beginnen met het pronomen relativum quos, waarbij het antecedent eos
is verzwegen. Beide relatieve bijzinnen staan in de indicativusvorm (recreas en
desinis) omdat zij een nadere bepaling vormen van het antecedent (eos).
In beide
relatieve bijzinnen is een weldaad van de Vader verwoord, een titel waarop de
Kerk zich beroept om verhoring te ontvangen.
Comitare, begeleid, vergezel – prædicaat van de eerste
hoofdzin in de imperativusvorm van het deponens comitare, comitatus sum.
Perpetuo […] præsidio, met/door voortdurende
bescherming, bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen:
ablativus instrumenti.
Domine, [o], Heer – anaklese van Dominus in de
vocativusvorm.
Recreas, Gij verkwikt, herschept - , prædicaat van de
relatieve bijzin in de indicativusvorm 2e pers. singularis præsentis
activi van recreare, 1.
Quos, (hen) die – object met verzwegen antecedent eos:
accusativusvorm van het pronomen relativum plurale
mannelijk qui.
Ad 2
Concede, geef, verleen, bewerk - prædicaat van de tweede
hoofdzin in de imperativusvorm van concedere, concede, concessum, 3. De
imperativusvorm concede is verbonden met de a.c.i. (accusativus cum
infinitivo)-constructie [eos] quos dignos fieri, dat zij, die Gij …, …
waardig worden.
Sempiterna redemptione, [de gesteltenis van de]
eeuwige verlossing, bijwoordelijke bepaling in twee congruerende
ablativusvormen, geregeerd door het praedicaatsnomen dignos,
te lezen als objectsaccusativus binnen de
a.c.i constructie’ bij dignos fieri..
(Non) desinis fovere, Gij houdt niet op te begunstigen
–, prædicaatsgroep van de relatieve bijzin bestaande uit de indicativusvorm 2e
pers. singularis præsentis activi van desinere,
desii, desitum, 3, en de infinitivusvorm fovere.
Quos, (hen) die – object met verzwegen antecedent eos:
accusativusvorm van het pronomen relativum plurale
mannelijk qui.
S t i j l f i g
u r e n
Hyperbaton
(uiteenplaatsing van bij elkaar horende grammaticale begrippen):
cælesti [ …] munere en perpetuo […] praesidio (regel 1)
Repetitio van quos aan het begin van de beide relatieve bijzinnen.
V o c a b u l a
r i u m
Geregeld slaan
we de Latijnse woordenboeken open om inzicht te krijgen in de liturgische
woordenschat en dus in de juiste betekenis van de oraties. Het belangrijkste
doel van deze serie echter is eeen grotere liefde te wekken voor de rijkdommen
die onze Moeder de H. Kerk ons in de H. Liturgie aanbiedt, zowel in het Latijn
als in het Nederlands.
We beginnen met
het werkwoord:
Comitare
is de
imperativusvorm van het deponens comitari, comitatus sum, begeleiden,
vergezellen, een verbum passief qua vorm, actief qua betekenis.
Recreare,
reparare, reficere
Betekent 1. Iets
herstellen, iets nieuw maken, opnieuw scheppen, opnieuw voortbrengen, restaureren,
repareren, vernieuwen, herstellen 2. verkwikken, ontspannen en geldt voor zowel
lichaam als geest. Dus ‘recreatie’ is een activiteit in de vorm van een spel of
eeen periode van reust die de krachten en energie herstelt. Recreare is een synoniem
van reparare met betekenissen: hernieuwen, herstellen, verstellen. Denk b.v.
aan de Congregatie van de Zusters Reparatricen, die als doel hadden in
spirituele zin ‘heel maken wat stuk was’. Hun gebed en apostolischg werk
beoogden de verloren vriendschap tussen God en de mens als gevolg van zondig
gedrag en ongeloof te herstellen (eerherstel).
Stichteres was de Belgische Emilie d’Oultrement d’Hooghvorst
(1818-1878). De Reparatricen hadden een huis in Maastricht (1904-1988).
Een ander
synoniem is reficio, refeci, refectum, 3. Het woord refter (verkorting van
refectorium) is de plaats in kloosters en seminaries waar de maaltijden worden
gebruikt tot herstel van de lichamelijke krachten.
Het concept
recreo wordt in poëtische zin gebruikt door auteurs als bv Sedulius (eerste
helft vijfde eeuw ) en Paulinus van Nola (354-431 ) voor de herschepping of de
transformatio bewerkt door het H. Doopsel. Dit is juist, gezien de samenstelling
van dit verbum: re-creo, creo betekent scheppen, voortbrengen, in het leven roepen, tot stand
brengen. In het Doopsel worden wij herschapen als de nieuwe
schepping waarvan Christus de eersteling is en verrijkt met de goederen die in
de Vader zijn, door zijn Zoon, met de
Heilige Geest (Irenæus van Lyon, Epideixis III).
Recreo heeft in het Latijn ook een duidelijke referentie
naar de H. Eucharistie: “spiritali poculo recreati”, verkwikt door de beker met
geestelijke drank (Postcommunio [PC], 3 mei, Sacramentarium Gelasianum II, 18)
met de parallel “cælesti poculo reparati”, hernieuwd door de beker met hemelse
drank (Missale Gothicum, 61). Zo ook de openingsregel “Da nobis, Domine, hoc
dono tuo mirabili recreatis” – Geef ons, Heer, nu wij door deze wonderlijke
gave nieuwe levenskracht hebben ontvangen… (PC In feriis Adventus die 24
decembris, ad Missam matutinam, MR 1970, 149).
In het Nederlands gebruikte afleidingen van re - creo:
creatie, creatief, creëren, creatuur, recreëren.
Realiseren we ons welk Voedsel, Wie wij als Voedsel
hebben bij het Heilig Gastmaal van de H. Mis en hoe de dienaar die Jezus met
hart en ziel bemint, bevrijd van de boeien van de zonde, steeds meer en meer met verlangen geketend wordt aan deze Tafel,
dankbaar voor de edelmoedigheid van de Heer. We worden niet alleen gevoed door
Christus, maar gevormd, opgevoed en grootgebracht. Wanneer wij rechtstreeks naderen tot Hem in de
H. Eucharistie, worden wij zeker ‘herschapen’.
Praesidium, - ii, onz.
is iets wat ons dekt, beschermt, vandaar: bescherming,
hulp, bijstand; vooral met betrrekking tot soldaten die wacht houden als
wachtpost of escorte, konvooi, maar ook ‘besturend orgaan’, voorzitterschap.
Denk aan het Presidium van de Opperste Sovjet.
Alleen in de collecta van Aswoensdag: “Concede nobis,
Domine, præsidia militiæ christianæ sanctis inchoare ieiuniis” (Verleen ons,
Heer, de hulp van de christelijke krijgsdienst om het vasten te beginnen..) komt het begrip
præsidium in een ‘militaire’ context voor.
In alle andere instanties wordt præsidium gebruikt om
bovennatuurlijke hulp of ondersteuning in het algemeen uit te drukken. God Zelf
wordt genoemd de infirmitatis humanæ
singulare præsidium – de enige
hulp in onze menselijke zwakheid (PC misformulier Pro infirmis (Voor zieken) MR
1970, 839).
In het Super Munera gebed van de 2e Zondag van de
Advent vinden we een parallel:
“et, ubi nulla
suppetunt suffragia meritorum, tuæ nobis indulgentiæ succurre præsidiis”- en
kom ons, waar wij niet kunnen steunen op eigen verdiensten, met uw genade te
hulp (MR 1970, 130).
De H. Communie schenkt als goddelijke gave nieuwe
levenskracht, hulp en bescherming: “Quos munere cælesti reficis (reficere!),
Domine, divino tuere præsidio” (PC die 20 decembris, MR 1970, 145).
In de Postcommunio van deze zondag en ook in die van
25 april (MR 1962) staat het begrip præsidium
voor de genade die gevraagd en verwacht wordt opdat ons leven van alle dag
vrucht mag dragen en opdat, wat begonnen is in het sacrament van het Doopsel,
mag worden voortgezet, zoals de
concepten comitare, continuum en sempiternis aangeven. PC van 25 april, H. Marcus (MR 1962): “Tribuant
nobis […] continuum tua sancta præsidium”- Mogen uw heilige mysteries ons een
voortdurende bijstand verlenen.
De katholieke liturgische traditie heeft een zeer oude
hymne uit de tijd van de verschrikkelijke kerkvervolgingen, bewaard: het “Sub
tuum praesidium confugimus, Sancta Dei Genitrix... Onder uw bescherming, nemen
wij onze toevlucht, o heilige Moeder van God… We zingen deze hymne in ons
klooster elke avond vóór het avondmaal.
Hymnen en oraties in de oude Kerk weerspiegelen vaak
fragmenten van bijvoorbeeld psalmen en passages van de Evangeliën, de Brieven
van de Apostelen, de Apocalyps die eeenmaal gehoord, in de herinnering werden
vastgehouden. Het is verrassend hoe men soms stuit op woordcombinaties die in
een nieuwe context worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld vers 22 van Psalm 93
(94): “Factus est mihi Dominus in præsidium et Deus meus in rupem refugii mei;”
die we vandaag (Feria IV, Hebdomada IV ad Horam mediam, Liturgia Horarum III) hebben
gebeden en de openingsregel van het Sub tuum.
O v e r w e g i
n g
De tekst van de
oratie van deze zondag maakt ons duidelijk wat volledig vertrouwen op God
betekent.
We hebben zijn
bescherming nodig in de confrontatie met de wisselvalligheden van het leven. We
weten dat de vijand op de loer ligt om ons te verslinden (cf 1 Pe 5,8). Als we
eerlijk zijn zien we onze gebreken van dit moment en herinneren we onze eerdere
tekortkomingen, in de wetenschap dat alleen “de zuiveren van hart” God zullen zien in zijn Hemelse Stad, waarvan
de Kerk een voorafschaduwing is (Apoc 21,27). We zijn geschapen en bestemd voor
deze beloning door middel van de genade en door zelf de handen uit de mouwen te
steken. God bereidt ons voor via zijn eigen wegen. Hij stelt ons ook in staat
ons eigen aandeel tot een goed einde te brengen, volgens onze wil en verstand
die onze woorden, daden en ons geestelijk leven normeren.
Bij alle
uitdagingen en kansen die het leven van alledag hier en nu meebrengt, is de H.
Eucharistie het concreet bewijs dat God – zolang wij ademen – nooit ophoudt
ieder van ons lief te hebben. Het vlees en bloed zijn het teken van Jezus die zijn leven heeft gegeven. Doordat Hij verrezen
is, kan hij zich met iedereen verbinden. Wij delen in zijn verheerlijkt Lichaam,
dat Hij aan allen wil aanbieden. Onze Communie is de deelname aan de
gekruisigde en verrezen Heer. Het gaat bij het ontvangen van het Lichaam van
Christus in de Eucharistie niet om een ‘fysiek’, maar om een ‘verheerlijkt’
lichaam, het Lichaam van de Verrezen, die uit de doden is opgestaan. In het
vieren van de Eucharistie verkondigen wij de dood van Jezus en we belijden tot Hij
wederkeert dat Hij verrezen is. Wij geloven dat wij door het eten van zijn Brood
en het drinken uit de beker leven ontvangen.
“De mensen van God ontvangen het met devote deelname. Met dit
Levensbrood, een middel voor onsterfelijkheid, werden talloze heiligen en
martelaren gevoed en ontleenden hieraan de kracht aan zwaar en langdurig lijden
te weerstaan. Zij geloofden in de woorden die Jezus eens gesproken had in
Kafarnaüm: "Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als
iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid" (Jo 6, 51). (Paus
Johannes-Paulus II, Homilie op Sacramentsdag, 22.6.2000).
De Eucharistie bewerkt
aanhoudend dat de verrezen Christus aanwezig is, die niet ophoudt zich aan ons
te geven en ons uitnodigt deel te hebben aan de tafel van zijn Lichaam en
Bloed.
Christenen gaan
naar de H. Mis om deel te nemen aan het lijden en aan de verrijzenis van de
Heer en zo waarachtiger als christenen te leven. Dan begint de inzet voor het
christelijk getuigenis. We verlaten het kerkgebouw om “in vrede te gaan” en de
zegen van God in de dagelijkse bezigheden aanwezig te brengen, in onze huizen, op
de plaatsen waar wij werken en studeren, in de zorgen voor de aardse stad, de
Heer verheerlijkend door ons leven. Telkens wanneer ik de Mis verlaat, moet ik
beter buitenkomen dan dat ik ben binnengegaan. Met meer kracht, met meer wil om
het christelijk getuigenis te geven. Door middel van de H. Eucharistie komt de
Heer Jezus in ons, in ons hart en in ons vlees, zodat de
christenen "de gave van het geloof, die zij bij hun Doopsel hebben
ontvangen, trouw blijven in heel hun leven.
Van de viering naar het leven dus, bewust dat de Mis haar voltooiing vindt in
de keuzes van wie zich zelf persoonlijk laat betrekken in de geheimen van
Christus. We mogen niet vergeten dat we de H. Eucharistie vieren om
eucharistische mannen en vrouwen te worden. Wat betekent dit? Het betekent:
Christus aan het werk laten in onze daden: dat zijn gedachten onze gedachten
worden, dat zijn gevoelens de onze worden, dat zijn keuzen onze keuzen worden.
Dat is heiligheid: handelen zoals Christus deed, dat is christelijke
heiligheid. “De deelneming aan het Lichaam en het Bloed van Christus bewerkt
niets anders dan dat wij overgaan in hetgeen wij nuttigen” (S. Leo Magnus, Sermo 63,7). Wij zullen delen in het
leven dat Jezus heeft en geeft.
“Ontvangt het Lichaam van
de Heer dus zó, dat ge eraan denkt, de eenheid in uw hart te hebben en uw hart
steeds vastgehecht te moeten houden aan hetgeen boven is. Laat uw hoop niet op
aarde zijn, maar in de hemel: uw geloof sta vast in God, het zij Gode welgevallig.
Want hetgeen ge hier nu nog niet ziet en tóch gelooft, zult ge ginds
aanschouwen waar ge u verblijden zult zonder einde” (S. Augustinus, Sermo 227
In die Paschæ, IV).
“Laat de(ze) H. Eucharistie ons brengen tot de eeuwige lofprijzing van
uw Majesteit.”
(Uit de Postcommunio van 31
juli, gedachtenis H. Ignatius van Loyola)
Preek van Mgr. H. Schnackers in onze basiliek vandaag - Omdat ze honger hadden naar geluk, had Jezus medelijden met hen (XVIII per annum).
Homilie achttiende zondag door het jaar B za 4 / 5 augustus 2018
‘Zo’n
zomer hebben we nog nooit meegemaakt.” Deze uitspraak heeft men de laatste
weken meer dan eens kunnen vernemen. Oude mensen halen de zomers van 1947, 1959
en 1976 in herinnering, maar 2018 overtreft ze allen. De industriële landbouw
van dit ogenblik kan de schade enigszins beperken, maar in de agrarische
samenleving van de vorige eeuwen waren de gevolgen groot. Nu ronken overal de
beregeningsinstallaties. Toentertijd bestonden deze apparaten niet en misoogst
met armoede en honger was het gevolg.
Wat
bij ons tot nu toe een zeldzaamheid is, is in vele landen rond Israel een
dagelijkse zorg. Zonder water kan niets groeien en is er geen voedsel en dus is
er honger.
Toen
het Joodse volk, zoals ons de eerste lezing verhaalt, uit Egypte was
weggetrokken, kregen ze in de woestijn al snel te maken met de altijd weer
dreigende honger en dorst. “Waren we maar door de hand van de HEER
gestorven in Egypte, waar we bij de vleespotten zaten en tenminste volop brood
konden eten.” En klagend verwijten ze
Mozes: Gij hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om al deze
mensen van honger te laten omkomen.” De ontberingen in de woestijn zijn zwaar en wanhopig willen ze
dan liever maar weer terug naar de overvloedige eten te Egypte. Liever slaaf
met volle maag, dan een vrij man die honger moet lijden. Maar in die twijfel
aan God, in die onzekerheid om het dagelijkse bestaan worden zij, zoals we
lezen, ineens verrast door een wonderlijk verschijnsel: Er ligt eten voor het
oprapen, zomaar in de woestijn. Zij ervaren het als een Godsgeschenk: brood uit
de hemel. Een wonder, want God heeft zich hun lot aangetrokken.
Zo
heeft ook Jezus ook de honger van de mensen om zich heen gezien. Honger en
dorst kunnen vele vormen aannemen. Omdat ze honger hadden naar geluk, had Jezus medelijden
met hen. Er was honger naar een goed woord, naar troost, bemoediging en
houvast. Daarom gaat Jezus hen toespreken. Maar Jezus laat het niet bij woorden
alleen. Hij ziet ook de gewone honger van alledag. Met vijf broden en twee visjes,
voedt hij daarom een menigte van duizenden mensen tot ze allen verzadigd waren.
Jezus maakt in dit teken iets duidelijk van God die naar mensen omziet. Het is
een teken van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die in het verschiet ligt,
als alle honger voorbij is.
De
verbazing en de verwondering van de mensen aan wie Jezus het overvloedige brood
schonk, moet groot zijn geweest. Het is te begrijpen, dat zij Jezus tot koning
willen kronen, want dan zou alles goed worden. Geen honger meer maar altijd
brood in overvloed. Een onbezorgd leven lijkt in het verschiet te liggen. Dus
gaan de mensen op zoek naar Jezus, die zich in de stilte had teruggetrokken.
Uiteindelijk vinden ze Hem bij de oever van het meer. Jezus ziet inderdaad, hoe
blij en enthousiast ze waren omdat ze Hem hadden gevonden. Politici zouden
juichen om die instemming van de mensen. Maar Jezus reageert gereserveerd en
terughoudend, want Hij kent hun ware bedoelingen. Daarom zegt Hij terughoudend:
“Niet omdat jullie in het wonder het teken van Gods liefde hebben
herkend, zoeken jullie Mij, maar omdat jullie van de broden hebt gegeten tot uw
honger was gestild.” Jezus wil niet voor een goedkope
broodgoochelaar worden
aangezien. Jezus ziet hoe deze mensen enkel profiteurs willen zijn. Ze blijven
egoïsten. Daarom wil Jezus hun denken veranderen en hij zegt: “Werkt niet
voor het voedsel dat vergaat maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen
leven en dat de Mensenzoon u zal geven,“.
Natuurlijk
verlangen we ernaar om verzadigd te worden als we honger hebben, maar ons hart
blijft vaak nog altijd leeg en hongerig. Mensen kunnen immers zo
materialistisch zijn. Hebben, hebben, hebben. Nooit genoeg. Nooit genoeg. En
bovendien het liefst alles voor niets.
Jezus
wil met het brood natuurlijk onze maag maar vooral ook ons hart voeden. Hij
biedt ons het Brood van liefde, dat ook onze diepste honger naar liefde stilt.
De
westerse mens met zijn overgewicht en zijn rijkdom ziet er helaas niet zo
gelukkig en tevreden uit. Zijn hart blijft koud en kil onder al die welvaart.
Hij is geestelijk ondervoed. Hij leeft zonder geestelijk thuis, want hij leeft
zonder God, een ontwortelde mens die niet meer de levenskrachten en
levenssappen opneemt om een mens van geloof, hoop en liefde te zijn. Die
levenskrachten heeft Hij nodig juist dan ook, als de natuurlijke voldoening en
het eigen voordeel uitblijft. Zo moeten we ons elke dag waar maken als mens,
zoals God ons heeft bedoeld: in de zorg en trouwe liefde voor de ander, in
vergeving en verzoening, in tevredenheid en dankbaarheid, in zachtmoedigheid en
geduld. Dat zijn de ware sieraden van een mens die zich door het Lichaam en
Bloed van Jezus laat sterken en in wie Gods Geest kansen krijgt. Tot hem/haar zegt Jezus daarom: “Ik
ben het brood des levens: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie
in Mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.”
De
Heer wil ons voeden. Laten wij in dankbaarheid ingaan op zijn uitnodiging en
deelnemen aan deze Eucharistie, opdat wij mensen zijn en blijven, zoals God ons
heeft bedoeld, die leven van Hem. Amen.
Lezingen H. Mis 18e zondag door het jaar B “Ik ben het brood des levens: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben"
Eerste lezing (Ex. 16, 2-4.12-15)
In die dagen, toen ze in de woestijn waren,
begon heel de gemeenschap van de Israëlieten
te morren tegen Mozes en Aäron.
De Israëlieten zeiden tegen hen:
“Waren we maar door de hand van de Heer gestorven in Egypte,
waar we bij de vleespotten zaten en volop brood konden eten.
Jullie hebben ons alleen maar naar de woestijn gebracht
m al deze mensen van honger te laten omkomen.”
Toen sprak de Heer tot Mozes:
“Ik zal brood voor u laten regenen uit de hemel.
De mensen moeten er dagelijks op uit gaan
en de hoeveelheid voor één dag verzamelen.
Dan kan ik vaststellen of het mijn leiding wil volgen of niet.
Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord.
Dit moet ge hun zeggen:
Tegen de avond kunt ge vlees eten
en morgenochtend zult ge volop brood hebben.
En het was avond toen kwartels kwamen aangevlogen,
die neervielen over heel het kamp.
De volgende morgen hing er dauw rondom het kamp.
En toen deze was opgetrokken,
lag er over de woestijn een fijn korrelige laag,
alsof de grond met rijp was bedekt.
De Israëlieten zagen het en vroegen:
“Wat is dat?”
Ze wisten werkelijk niet wat het was.
Mozes legde hun uit: “Dit is het brood dat de Heer u te eten geeft.”
Tweede lezing (Ef. 4, 17.20-24)
Ik bezweer u in de Heer:
leeft niet langer zoals de heidenen in hun waanwijsheid.
Maar gij hebt de Christus zo niet leren kennen!
Want gij hebt van Hem gehoord
en zijt in Hem onderricht naar de waarheid, die in Jezus is:
dat gij de oude mens van uw vroegere levenswandel,
die te gronde gaat aan zijn bedrieglijke begeerten
moet afleggen
en dat geheel uw denken zich moet vernieuwen.
Bekleedt u met de nieuwe mens,
die naar Gods beeld is geschapen
in ware gerechtigheid en heiligheid.
Evangelie (Joh. 6, 24-35)
In die tijd, toen de mensen bemerkten
dat noch Jezus, noch zijn leerlingen daar waren, gingen zij in de boten
en voeren in de richting van Kafarnaüm
op zoek naar Jezus.
Ze vonden Hem aan de overkant van het meer en zeiden
“Rabbi, wanneer bent U hier gekomen?
Jezus nam het woord en zeide:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
Niet omdat gij tekenen gezien hebt zoekt ge Mij, maar omdat gij van de broden hebt gegeten
tot uw honger was gestild.
Werkt niet voor het voedsel dat vergaat
maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven en dat de Mensenzoon u zal geven.
Op Hem immers heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt.”
Daarop zeiden zij tot Hem:
“Welke werken moeten wij voor God verrichten?
Jezus gaf hun ten antwoord:
Dit is het werk dat God u vraagt:
te geloven in Degene, die Hij gezonden heeft."
” Zij zeiden tot Hem:
“Wat voor teken doet Gij dan wel
waardoor wij kunnen zien, dat wij in U moeten geloven?
Wat doet Gij eigenlijk?
Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn
zoals geschreven staat:
Brood uit de hemel gaf hij hun te eten".
Jezus hernam:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
wat Mozes u gaf was niet het brood uit de hemel;
het echte brood uit de hemel
wordt u door mijn Vader gegeven;
want het brood van God daalt uit de hemel neer
en geeft leven aan de wereld.”
Zij zeiden tot Hem:
“Heer, geef ons te allen tijde dat brood.”
Jezus sprak tot hen:
“Ik ben het brood des levens:
wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben
en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.”
In die dagen, toen ze in de woestijn waren,
begon heel de gemeenschap van de Israëlieten
te morren tegen Mozes en Aäron.
De Israëlieten zeiden tegen hen:
“Waren we maar door de hand van de Heer gestorven in Egypte,
waar we bij de vleespotten zaten en volop brood konden eten.
Jullie hebben ons alleen maar naar de woestijn gebracht
m al deze mensen van honger te laten omkomen.”
Toen sprak de Heer tot Mozes:
“Ik zal brood voor u laten regenen uit de hemel.
De mensen moeten er dagelijks op uit gaan
en de hoeveelheid voor één dag verzamelen.
Dan kan ik vaststellen of het mijn leiding wil volgen of niet.
Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord.
Dit moet ge hun zeggen:
Tegen de avond kunt ge vlees eten
en morgenochtend zult ge volop brood hebben.
En het was avond toen kwartels kwamen aangevlogen,
die neervielen over heel het kamp.
De volgende morgen hing er dauw rondom het kamp.
En toen deze was opgetrokken,
lag er over de woestijn een fijn korrelige laag,
alsof de grond met rijp was bedekt.
De Israëlieten zagen het en vroegen:
“Wat is dat?”
Ze wisten werkelijk niet wat het was.
Mozes legde hun uit: “Dit is het brood dat de Heer u te eten geeft.”
Tweede lezing (Ef. 4, 17.20-24)
Ik bezweer u in de Heer:
leeft niet langer zoals de heidenen in hun waanwijsheid.
Maar gij hebt de Christus zo niet leren kennen!
Want gij hebt van Hem gehoord
en zijt in Hem onderricht naar de waarheid, die in Jezus is:
dat gij de oude mens van uw vroegere levenswandel,
die te gronde gaat aan zijn bedrieglijke begeerten
moet afleggen
en dat geheel uw denken zich moet vernieuwen.
Bekleedt u met de nieuwe mens,
die naar Gods beeld is geschapen
in ware gerechtigheid en heiligheid.
Evangelie (Joh. 6, 24-35)
In die tijd, toen de mensen bemerkten
dat noch Jezus, noch zijn leerlingen daar waren, gingen zij in de boten
en voeren in de richting van Kafarnaüm
op zoek naar Jezus.
Ze vonden Hem aan de overkant van het meer en zeiden
“Rabbi, wanneer bent U hier gekomen?
Jezus nam het woord en zeide:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
Niet omdat gij tekenen gezien hebt zoekt ge Mij, maar omdat gij van de broden hebt gegeten
tot uw honger was gestild.
Werkt niet voor het voedsel dat vergaat
maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven en dat de Mensenzoon u zal geven.
Op Hem immers heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt.”
Daarop zeiden zij tot Hem:
“Welke werken moeten wij voor God verrichten?
Jezus gaf hun ten antwoord:
Dit is het werk dat God u vraagt:
te geloven in Degene, die Hij gezonden heeft."
” Zij zeiden tot Hem:
“Wat voor teken doet Gij dan wel
waardoor wij kunnen zien, dat wij in U moeten geloven?
Wat doet Gij eigenlijk?
Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn
zoals geschreven staat:
Brood uit de hemel gaf hij hun te eten".
Jezus hernam:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
wat Mozes u gaf was niet het brood uit de hemel;
het echte brood uit de hemel
wordt u door mijn Vader gegeven;
want het brood van God daalt uit de hemel neer
en geeft leven aan de wereld.”
Zij zeiden tot Hem:
“Heer, geef ons te allen tijde dat brood.”
Jezus sprak tot hen:
“Ik ben het brood des levens:
wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben
en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.”
1 augustus Gedachtenis H. Alphonsus Maria de Liguori
Martyrologium Romanum
1
augustus
De heilige Alfonsus Maria de’Liguori [1696-1787],
bisschop, kerkleraar en stichter
De gedachtenis van de heilige Alfonsus
Maria de’Liguori, bisschop en kerkleraar, die vermaard was om zijn zielenijver,
geschriften, woord en voorbeeld en zich inzette voor de prediking ter
bevordering van het christelijke leven onder het volk. Hij schreef boeken –
vooral over de moraal, van welke discipline hij als leermeester wordt beschouwd
– en stichtte onder veel tegenwerking de Congregatie van de Allerheiligste
Verlosser om het evangelie te verkondigen onder de plattelandsbevolking. Tot
bisschop van Sant’Agata dei Goti gekozen, legde hij zich op buitengewone wijze
toe op deze taak, die hij echter vanwege ernstige ziekten na vijftien jaar
neerlegde. Te Nocera dei Pagani in Campanië bracht hij de rest van zijn leven
door, waarbij hij zich grote inspanningen getroostte en grote moeilijkheden
ondervond.
Het traktaatje “Modo di conversare
continuamente alla familiare con Dio” verschenen rond 1753 – in het Nederlands
onder de titel “De innige omgang met God”, telde zestig jaar geleden al meer
dan 536 verschillende uitgaven in vele wereldtalen. De titel spreekt voor
zichzelf.
Hier
volgen enkele gedachten:
God is door zijn oneindigheid overal
tegenwoordig, maar op twee bijzondere plaatsen heeft Hij zijn eigen woning: de
ene is de empirische hemel waar Hij verblijft door de glorie die Hij aan de
gelukzaligen meedeelt; de andere is de aarde en de nederige ziel die Hem
liefheeft: “Habitans cum contrito et humili spiritu” (Jes 57,15) – Hij woont in het geslagen en vernederd gemoed. God
woont dus in de hoogte van de hemel, maar Hij vindt het niet beneden zijn
waardigheid zich dag en nacht te onderhouden met zijn trouwe dienaren in hun
eigen cel, dat is hun ziel: en Hij deelt hun daar zijn goddelijke troost mee,
waarvan één druppeltje alle vertroostingen overtreft die de wereld kan geven;
alleen wie die troost nog nooit ondervond verlangt er niet naar: “Proeft en ondervindt
hoe zoet de Heer is… Gustate et videte quoniam suavis est Dominus” (Ps
33,9).
De vrienden van de wereld kennen uren
waarop ze zich met elkaar onderhouden en uren waarop ze van elkaar verwijderd
zijn; maar tussen God en u, als u het wilt, zal er geen stonde van verwijdering
meer bestaan: “U zult rusten; en uw slaap zal zacht zijn; en Hij zal steeds met
u waken: ‘Ik zal samen met Hem rusten en mijn gedachten zullen tot Hem spreken”
(Wijsheid 8,9). Wanneer u rust gaat
Hij niet weg van uw bed en Hij denkt steeds aan u, en zo zal Hij, wanneer u in
de nacht ontwaakt, met zijn ingevingen tot u spreken en van u een teken van
liefde ontvangen, een klein offer en een dankwoord, om zo met u verder in dit
uur zijn liefdevolle en zoete omgang te houden. En soms zelfs in uw slaap zal
Hij tot u spreken, en Hij zal u iets influisteren, opdat u dit bij uw ontwaken
ten uitvoer zult brengen: “Per somnia loquar ad illum” – Gedurende zijn slaap
zal Ik tot hem spreken (Num 12,6).
Ook ’s morgens hoort Hij graag van u een
of ander woord van innigheid of vertrouwen. “Hij wil graag uw eerste gedachte
vernemen en dat u alle werken die gij u voorneemt die dag te verricht om Hem
aangenaam te zijn, aan Hem opdraagt; ook neemt Hij graag al de pijnen aan die u
Hem in vrijwillig lijden voor zijn glorie en liefde aanbiedt. En zoals Hij zelf
niet nalaat zich in dit eerste ogenblik van uw ontwaken bij u aan te melden, zo
zult u van uw kant niet in gebreke blijven en Hem dadelijk een liefdeblik gunnen.
Gij zult u verheugd tonen bij het horen van de blijde tijding die God zelf u
brengt, dat Hij niet ver van u is, niet ver zoals het wel eens gebeurde toen
gij Hem vertoornd had; maar nu weet u dat Hij u liefheeft, en door u bemind wil
worden, want, luister, op datzelfde ogenblik fluistert Hij zijn liefdegebod
toe: “Gij zult God uit heel uw hart beminnen” (Deut 6,5).
Vergeet vervolgens niet meer zijn
aanwezigheid, en doe niet zoals de meeste mensen die Hem vergeten. Spreek tot
Hem zo dikwijls u kunt: Hij zal dit niet misprijzen zoals bij de groten der
wereld wel het geval is; indien u Hem bemint, zult u wel weten wat u Hem wil zeggen.
Zeg Hem wat u te binnen schiet over u zelf en over uw belangen, zoals u dit
alleen zoudt zeggen tegen een vertrouwde vriend. Beschouw Hem niet als een
hooghartige prins die alleen wil omgaan met hoogstaande personen en alleen over
grote zaken. De Heer vindt het aangenaam zich klein te maken om met ons om te
gaan, en Hij schept er genoegen in als wij Hem al onze kleine en onooglijke
belangen meedelen. Hij bemint u zo vurig en bekommert zich zó om u, alsof Hij
werkelijk aan niets anders zou denken dan aan u. Hij is zo begaan met uw belangen alsof Hij
heel zijn Voorzienigheid zou aanwenden om alleen u te helpen, alsof Hij heel
zijn barmhartigheid en zijn goedheid alleen zou gebruiken om u goed te doen en
om door zijn aantrekkingskracht uw vertrouwen en uw liefde tot zich te winnen.
Open dan voor Hem in alle vrijheid heel uw binnenste en bid Hem dat Hij u mag
geleiden om volmaakt zijn heilige wil te volgen; dat al uw verlangens en uw
plannen alleen gericht zijn om aan zijn welbehagen tegemoet te komen en zijn
goddelijk Hart tevreden te stellen: “Revela Domino viam tuam, et pete ab eo ut
vias tuas dirigat, et omnia consilia tua in ipso permaneant” (Tob 4,20) Vraag de Heer dat Hij uw wegen
mag leiden en al uw plannen doet slagen.
Zeg niet: wat baat het dat ik aan God
heel mijn nood zou klagen, omdat Hij beter dan ik zelf dat alles weet en kent?
Inderdaad, Hij kent uw nood, maar God doet alsof Hij de nood niet kent die men
Hem niet toevertrouwt en waarvoor men Hem geen hulp vraagt. Onze Lieve Heer
wist heel goed dat Lazarus gestorven was, en nochtans gaf Hij blijk het niet te
weten tenzij wanneer Martha het Hem zei; Hij heeft haar dan ook getroost door
de verrijzenis van haar broeder.
Daarom, wanneer u bedrukt gaat onder
kwelling, bekoring, vervolging of andere moeilijkheden, ga dadelijk Hem bidden
dat Hij zijn hand naar u uitsteekt en u helpt. Het zal reeds voldoende zijn dat
u de beproevingen die u ondergaat Hem bekend maakt, en Hem zegt: “Zie Heer , de
beproeving is over mij gekomen”;en Hij zal niet nalaten u te troosten of u
althans sterkte te geven om met geduld die moeilijkheid te dragen, wat
mogelijkerwijs nog meer tot uw goed zal strekken dan indien u werkelijk er van
bevrijd zou zijn geworden. Laat Hem al uw gedachten kennen die u plagen,
gedachten van vrees en van droefheid, en zegt Hem: “Mijn God, in U houd ik heel
mijn hoop recht; ik offer U deze beproevingen en onderwerp mij aan uw wil, maar
heb medelijden met mij: ofwel bevrijd mij ervan, of geef mij de kracht om dit
te dragen. En Hij zal u wel de belofte hernieuwen die Hij in het Evangelie aan
alle bedrukten deed, dat Hij hen zou troosten of sterken telkens wanneer zij
hun toevlucht tot Hem zouden nemen: “Komt allen tot Mij, die belast en beladen zijt,
en Ik zal u verkwikken” (Mt 11,18).
Hij zal het u niet kwalijk nemen dat u in
uw leed mistroostig naar uw vrienden gaat om wat verlichting te vinden; maar Hij wil dat u hoofdzakelijk naar Hem
zoudt komen. Tenminste nadat u naar de schepselen zijt gegaan en dat dezen uw
hart niet konden bevredigen, nee dan uw toevlucht tot uw Schepper en zeg Hem:
Heer, de mensen hebben alleen maar woorden “verbosi amici mei”, ze kunnen mij
niet troosten, ook wil ik door hen niet meer getroost worden; Gij zijt heel mijn
hoop en heel mijn liefde; van U alleen wil ik nog troost ontvangen; en laat het
deze troost zijn, namelijk dat ik bij deze gelegenheid doe wat U het meest
behaagt; zie, ik ben bereid deze smart heel mijn leven door te lijden en zelfs
gedurende heel de eeuwigheid, indien het aldus uw wil zou zijn: maar helpt U
mij dan!
(Voor
de aanhalingen uit de H.Schrift is de Vulgaat gebruikt)
Abonneren op:
Posts (Atom)