zaterdag 31 juli 2021

Dominica XVIII per annum - Communio Panem de caelo

Collectegebed 18e zondag door het jaar “Schenk Uw dienaars voortdurend Uw zegen”

Collectegebed 18e zondag door het jaar
“Schenk Uw dienaars voortdurend Uw zegen”

Missale Romanum 1970
Adesto, Domine, famulis tuis, et perpetuam benignitatem largire poscentibus, ut his, qui te auctorem et gubernatorem gloriantur habere, et grata restaures, et restaurata conserves.
Altaarmissaal 1979
Heer, wees uw dienaars nabij en schenk voortdurend uw zegen aan hen die tot U bidden. Wij erkennen U als onze Schepper en Leider; vernieuw de gaven van uw schepping en blijf begeleiden wat Gij vernieuwd hebt.
 Letterlijke vertaling
Heer, sta Uw dienaren bij en schenk rijkelijk Uw altijddurende zegen aan hen die het verlangen, opdat Gij voor hen, die zich erop beroemen U als Schepper en Bestuurder te hebben, zowel de genadegaven herstelt als de herstelde gaven bewaart

L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
Het collectegebed van deze zondag kwam niet als zodanig  voor in de voorgaande edities van het Missale Romanum, wel echter als “oratio super populum” (1) op donderdag na de 2e zondag van de Vasten met enkele minieme tekstvarianten. Het oude Sacramentarium van Verona (of Leonianum), 2e helft 6e eeuw, heeft een sterk gelijkende collecta die gebruikt werd door onze voorouders. In bovenstaande moderne versie werd de grammatica vereenvoudigd. Een verwant woordgebruik treft men aan in de werken van Cicero (+ 43 vóór Chr.) - met name in de Epist. ad fam. 2.6.4 (2) -, in het Hexameron, Dag 1.2.7.) (3) van de H. Ambrosius van Milaan (+ 397) en in de Preken van de H. Augustinus (+430), Sermo 293d,5. Ook hieruit blijkt hoe Kerk en cultuur door de eeuwen heen diep met elkaar zijn verweven.

S t r u c t u u r
Adesto, Domine, famulis tuis, et perpetuam benignitatem largire poscentibus:  
Openingszin in de imperatief met anaklese “Domine”: hoofdzin van de oratie; in feite twee nevengeschikte hoofdzinnen in de gebiedende wijs verbonden door het voegwoord “et”; in beide hoofdzinnen is een bede geformuleerd
De dativus pluralis famulis tuis is bepaald door het gebruik van adesto. Adesse draagt altijd een object in de dativus bij zich.
Poscentibus is een ppa in de dativus pluralis (ppa=participium praesentis activi) van het verbum poscere dat een dringend verlangen uitdrukt. Het ppa is op deze plaats zelfstandig gebruikt. In de vertaling met behulp van een bijvoeglijke bijzin mag daarom een persoonlijk voornaamwoord aangevuld worden: zij die.
Voor de analyse van de twee bijzinnen worden ze als volgt los gekoppeld:

De eerste bijzin: ut his… et grata restaures et restaurata conserves.
Na het voegwoord ut staat het gezegde in de coniunctivus. In dit geval staan er twee gezegdes in de coniunctivus praesentis te weten restaures en conserves. Ze zijn als verba met gelijkwaardig gewicht gekoppeld door et.
His is een zelfstandig gebruikt aanwijzend voornaamwoord in de dativus pluralis. Het mag door dit zelfstandige gebruik vertaald worden met een persoonlijk voornaamwoord: voor hen.
Mooi is het gebruik van restaures en restaurata meteen achter elkaar, zowel qua stijl als wat de inhoud betreft. Qua stijl: alliteratie en een opbouw van 3 naar 4 lettergrepen. Inhoud: De Heer herstelt niet alleen, maar draagt ook zorg voor het behoud van het herstelde (wederom een opbouw). Zijn engagement duurt voort ( cf. perpetuam in de eerste regel).
De tweede bijzin, die de eerste bijzin als aanvulling onderbreekt: qui te auctorem et gubernatorem gloriantur habere.
Dit is een bijvoeglijke bijzin. Het relativum qui heeft his als antecedent. Er wordt hier extra informatie verschaft over de mensen voor wie de Heer zijn weldaden steeds weer herstelt en ook bewaart. Over deze mensen wordt in de tweede bijzin verteld dat ze hem als Schepper en Bestuurder beschouwen.
De infinitivus habere lijkt op deze plaats alleen maar de functie van lijdend voorwerp te kunnen vervullen: zij die zich beroemen op het hebben van U als Schepper en Bestuurder. De twee accusativi auctorem en gubernatorem zijn als aanvulling bij het object te praedicatief gebruikt.
Het gebruik van twee maal et zou vertaald kunnen worden met ‘zowel …als’

V o c a b u l a r i u m
Twee weken geleden is wat grondiger gekeken naar het substantief famulus, de “dienaar”, (collectegebed 16e zondag) die in de antieke wereld deel uitmaakte van de huishouding, van de uitgebreide familie. Dit begrip komt dikwijls voor in onze gebeden.

Adesto – een krachtig beroep op God aan de kop van de oratie - is de imperatief (gebiedende wijs) van het futurum van het werkwoord adsum/adesse. Het betekent “er zijn, aanwezig zijn, tegenwoordig zijn, voorhanden zijn,” zowel in fysieke als in morele zin. Dus het heeft ook betekenissen als “iemand ten dienste staan, helpen, assisteren, bijstaan, iemands zaak op zich nemen, beschermen, verdedigen, ondersteunen”. En ook “met de geest of met de gedachten tegenwoordig zijn, aandacht geven, aandachtig luisteren” en verder “aan iets meewerken,  deelnemen aan, met ons zijn”.
“Adsum!” is het bekende woord in de wijdingsritus van het priesterschap en in het ritueel van de religieuze professie. De candidaten worden met hun naam opgeroepen en dit is het formele moment van hun “roeping” (vocatio). Adsum! – Hier ben ik! antwoorden de candidaten wanneer zij bij hun naam worden geroepen. Welke een belangrijk persoonlijk, ontroerend en plechtig moment is dit telkens! Bij de religieuze professie gaat daar de uitnodiging aan vooraf: Magister vocat te – De Meester is er en Hij roept u, waarmee wordt benadrukt dat geroepen worden en roepingen zich afspelen op een bovennatuurlijk plan. Deze oproep is de bevestiging van de roeping door de Kerk.
Perpetuus, –a, -um, een adjectief (bijvoeglijk naamwoord) en betekent: voortdurend, onafgebroken, altijd voortgaand, constant, bestendig, ononderbroken, enz. Perpetuam is bijvoeglijk bij het substantivum benignitatem geplaatst en de meer letterlijke vertaling beantwoordt derhalve meer aan de oorspronkelijke constructie.

Largire is een imperatiefvorm van largior, een deponens (werkwoord in de passieve vorm maar met actieve betekenis). De woordenboeken geven de betekenissen: “rijkelijk, gul, genereus geven, overvloedig geven, kwistig geven, schenken, verschaffen, verlenen, uitdelen, verstrekken, uitreiken, toekennen, gunnen, toestaan”. Ter onderscheiding van andere uitdrukkingen van het begrip “geven” of “schenken” die de samensteller van de oratie had kunnen gebruiken, wordt hier “largire” gebruikt, met welk begrip gewoonlijk een “rijkelijk”, ruimhartig geven wordt uitgedrukt. De Latijnse liturgische taal bedient zich graag van deze en andere uitdrukkingen die een overvloed aan gaven aanduiden, omdat hier immers wordt gevraagd om Gods onophoudelijke goedheid (perpetuam benignitatem).
“God is goed. Wanneer deze stelling de grenzeloze edelmoedigheid van zijn gaven in onze geest oproept, die zich uitstrekken van het begin van ons leven tot in de eindeloosheid van de eeuwigheid, hebben wij de kern van zijn goedheid nog niet gezien. De gaven spreken ons van zijn liefde, zijn barmhartigheid, zijn welwillende voorzienigheid;  maar zijn goedheid ontneemt ons veel meer ons hart dan dat zij ons iets brengt. De goede God is de onweerstaanbaar aantrekkelijke Persoon aan Wie  wij alleen kunnen weerstaan wanneer wij Hem niet zien; Hij is eindeloze aanlokkelijkheid, meer dan een mens ooit zou kunnen wensen, boeiende beminnelijkheid, die het hart verovert. Als het hart van de mens staat tegenover de goddelijke goedheid, slaat het uit tot zo’n vlam, dat deze een fakkel wordt voor heel zijn leven. Gegrepen door de uitnodiging, die zulk een goedheid noodzakelijk insluit, vindt de mens geen weg te lang, geen gevaar te groot, geen hindernis te afmattend. (…) God heeft in ons de belofte van zijn goedheid gelegd: door de genade van God worden wij een beeld van die goddelijke goedheid. In God treffen wij niet die trage schreden aan van belofte naar vervulling, maar een onmiddellijke, onbegrensde, eeuwige aantrekkingskracht zonder dat er ook maar een ogenblik teleurstelling of uitstel mogelijk is. Dit is het einde van de jacht van het mensenhart en het begin van zijn volheid” (naar H.Thomas van Aquino, Summa Theologica; over God).

Het deponens glorior betekent “zich beroemen op, gloriëren, pochen, bluffen, hoog opgeven over, opscheppen, snoeven, pralen, trots/fier zijn op, prat gaan op”. Glorior wordt geconstrueerd met een accusatief als object (in het collectegebed van vandaag met een accusatief plus infinitief – a.c.i. - ) óf vergezeld van de ablativus óf van een voorzetsel.
Iets wat gratus, a, um (bijvoeglijk naamwoord) is, is “geliefd, lieflijk, beminnelijk, dierbaar, aangenaam, dankbaar” terwijl iemand die gratus is, “dankbaar, erkentelijk; verdienstelijk (dank waardig), dank verwervend of verdienend”, is. Grata met “genadegaven” te vertalen lijkt in deze oratie passend, omdat dit begrip zowel aansluit bij het begrip dankbaarheid voor iets dat we ontvingen, voor iets dat voor ons gedaan of ons om niet gegeven is, als bij de heilzame dimensie van wat God bewerkt.
Veel collectegebeden in deze tijd van het liturgisch jaar gebruiken dezelfde woorden, niet precies de gebruikelijke soort woorden die standaard zijn voor een Romeinse oratie, maar tamelijk ongebruikelijke woorden die onze aandacht trekken. Vorige week bijvoorbeeld zagen we dux  (“een “leider, gids”, en ook “aanvoerder, opperbevelhebber, commandant” en rector (“stuurman”, “leidsman” of “gouverneur, bestuurder”). Deze week hebben we gubernator met de betekenis van “stuurman, roerganger, loods van een schip” of “directeur, regeerder, regent, heerser, gouverneur”. Qua thematiek zijn deze begrippen vergelijkbaar.
Gedurende de Tijd door het Jaar zijn er kleine groepen van moderne collectegebeden die met elkaar verband hebben qua thematiek en woordgebruik. Thema’s en termen kunnen bijvoorbeeld ontleend zijn aan de wereld van het leger, de landbouw of de rechtspraak. De collectegebeden in de Novus Ordo zijn meestal ongewijzigd of afgeleid van oraties in oude sacramentaria, zelfs als ze reeds voorkwamen in eerdere edities van het Missale Romanum. Afkomstig uit de verschillende tijden van het liturgisch jaar zijn ze nu in een ordening bijeen gebracht.

De Latijnse collectes die wij elke week ontvangen hebben een prachtige inhoud. Wanneer de alter Christus, de priester, deze gebeden opdraagt in de context van de heilige mysteries van de Heilige Mis, hebben de woorden macht ons te vormen. Christus, het Hoofd van het Lichaam, spreekt. Als Rooms Katholieken zouden wij moeten verlangen om volgens de geest van de Kerk te worden gevormd, zodat we onszelf kunnen verstaan als één Lichaam en dan vervolgens onze wereld beïnvloeden. Als Christus’ Lichaam is het onze heilige plicht om de inhoud van deze gebeden (namelijk Christus zelf!) naar alle hoeken van de wereld te brengen waarmee we in aanraking komen.
Zodra de maatschappij en onze cultuur goed zijn gevormd en geïnformeerd, heeft die cultuur iets van waarde om terug te geven aan de Kerk. Dit is een dynamische uitwisseling: de Kerk vormt ons; wij geven vorm aan onze wereld rondom ons; we geven onze heilige gaven, goede en echte en mooie, de allerbeste die we kunnen bedenken, terug aan de Kerk die ze in zichzelf integreert. De gunsten die God door de Heilige Kerk biedt moeten vanzelfsprekend altijd prioriteit hebben in de uitwisseling tussen de Kerk en de wereld, hoewel het proces in twee richtingen onafgebroken en gelijktijdig doorgaat. Dit is authentieke inculturatie! Dit is een cruciaal kenmerk van het document Liturgiam authenticam van de Congregatie voor de Goddelijke Eredienst waarin normen voor de vertaling zijn vastgelegd. 
Ons besef van wie we zijn en wie wij niet zijn tegelijk met wie God is, is fundamenteel voor deze collecte. Er is een  belangrijk verschil in hoedanigheid van degenen over wie het Latijnse gebed handelt. Enerzijds, God, onze Schepper. Hij leidt onze wegen. Hij is eeuwig en goed en welwillend. Hij geeft geschenken. Hij kan en wil ons bijstaan. Anderzijds zijn wij de dienaren en behoeftige smekelingen. We hebben nood aan gunsten en gaven waarvoor we dankbaar moeten zijn.  Ze zijn onbereikbaar tenzij God deze in zijn goedheid aan ons geeft. Wij verdienen deze niet zonder Hem. Sommigen van ons hebben Gods gunsten verloren. Wij zijn onvolkomen totdat Hij ze aan ons teruggeeft. Wij zijn zwak en niet in staat Gods ruimhartige geschenken te behouden, tenzij Hij Zelf deze weer in ons bewaart zodra Hij deze heeft teruggegeven. Hij zal ze niet terugschenken, tenzij we Hem smeken dit in zijn goedheid te willen doen. Onze nederige status van dienaar is de sleutel tot al hetgeen wij hebben ontvangen of herwonnen. De duidelijke, scherpe en koude realiteit van onze behoeftigheid is in dit collectegebed meesterlijk geplaatst tegenover het verwarmende, genezende en rustgevende vertrouwen zich in Gods aanwezigheid te bevinden.

Met dank en toestemming ontleend aan Father John Zuhlsdorf, WDTPRS.

(1) Het gebed over het volk – in de christengemeenschappen van Syrië en Egypte misschien reeds in de 5e eeuw bekend – is een zegengebed op het einde van de Mis, vóór de wegzending van de gelovigen. Op vele plaatsen in het Oosten begon men het ook te zeggen vóór de nuttiging, met het oog op de niet-communicerenden, die niet langer hoefden te blijven. In Rome behield het steeds zijn oorspronkelijke plaats, d.i. na de postcommunio. Vroeger werd het ook buiten de Vasten en op zondag gelezen. Het gebed over het volk werd lange tijd bewaard in de oude vastenliturgie, waarin het tevens diende als gebed van de Vespers. De aard ervan is tamelijk onbepaald; in de vasten doelt het dikwijls op de vergiffenis van de zonden, het ontvluchten van het kwaad en het beoefenen van het goede. Omdat het gebed over het volk een zegenformule bevat, ging de uitnodiging van de diaken “Humiliate capita vestra Deo”, Buigt (letterlijk: vernedert) uw hoofden voor God er aan vooraf en was het heel natuurlijk dat het volk zich neerboog.
(2) Cicero Ad Familiares, “Aan familie en vrienden”, tussen 63 en 43 v.Chr., 16 boeken met brieven aan zijn vrouw, dochter, zoon, secretaris en een groot aantal vrienden en relaties.

(3) Beschrijving van Gods scheppingswerk gedurende zes dagen

Oratio post Communionem – Gebed na de Communie (Postcommunio) Dominica decima octava per annum Achttiende zondag door het jaar Wil hen voortdurend met Uw bijstand vergezellen




Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)

Wil hen voortdurend met Uw bijstand vergezellen

I n l e i d i n g
De Heilige Communie is onder de sacramentele tekens van brood en wijn voedsel op onze weg door het leven. Het Sacrament van de H. Eucharistie kan heel ons leven als christen doordesemen. “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt heeft eeuwig leven” (Jo 6, 54), ij zegt de Heer. Hij zegt ook: “Wie Mij eet, zal leven door Mij” (Jo 6, 57). Want Christus geeft zich in de H. Communie persoonlijk als Spijs aan hen die Hij verlost heeft. “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem” (Jo 6, 56). Dat betekent voor de christenen voortdurende persoonlijke bescherming door Christus, en hierom bidt de Kerk in deze oratie van vandaag. Wanneer de Heer in ons blijft, dan weten wij ons in zijn liefde geborgen, in heel ons bestaan en wezen opgetild en gesteund. Met zijn voorzienende zorg begeleidt Hij ons op onze weg naar de eeuwigheid. Vóórdat de H. Communie wordt uitgereikt in de H. Mis horen we de uitnodiging van de priester: “Beati qui ad cenam Agni vocati sunt” (Apoc 19, 9) - Zalig  zij die genodigd zijn aan de maaltijd van het Lam.
De Heer, gestorven en verrezen, vormt ons door zijn voortdurende tegenwoordigheid in ons en richt ons op het doel in de eeuwigheid, zodat de verlossing, die wij in het H. Doopsel hebben ontvangen, ons voor allerlei dreigingen behoedt en over kan gaan in de status van het voor altijd verlost zijn: “Want Hij heeft ons verlost voor God met zijn bloed uit elke stam en taal en volk en natie” (cf Apoc 5,9). Dit is het nieuwe lied van hen die in aanbidding voor Gods troon staan.
Bescherming in dit leven en waardig bevonden worden voor de verlossing in eeuwigheid, dat zijn de twee beden van deze oratie.  Dagelijks vragen wij in de liturgische tafelgebeden om toegelaten te worden tot het hemelse gastmaal, waar de Heer zelf Gastheer is en Spijs: “Mensæ cælestis participes faciat nos Rex æternæ gloriæ” – De Koning der hemelse heerlijkheid make ons aan de hemelse maaltijd deelachtig” en “Ad cœnam viæ æternæ perducat nos Rex æternæ gloriæ” - De Koning der hemelse heerlijkheid geleide ons tot het eeuwige gastmaal.

T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Quos cælesti recreas munere,
perpetuo, Domine, comitare praesidio,
et, quos fovere non desinis,
dignos fieri sempiterna redemptione concede.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Heer, blijf met uw zorg allen omringen
die Gij door uw hemelse gaven vernieuwt.
Wees ons altijd met uw hulp nabij en geef dat wij de eeuwige verlossing waardig worden.

Werkvertaling
Wil hen, die Gij, Heer, met de hemelse gave sterkt,
voortdurend met uw bijstand vergezellen,
en verleen dat zij, die Gij zonder ophouden begunstigt,
de eeuwige verlossing waardig worden.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De brontekst van de Postcommunio [PC] van deze zondag vinden we in het Sacramentarium
Gelasianum Vetus (Vat. Reg. Lat. 316) eerste helft 8e eeuw, fol. 1435 en met minieme varianten in meer dan dertig andere codices verspreid over Noord -, West- en Zuid-Europa alsmede in de Angelsaksische wereld, gebruikt zowel in de kathedrale kapittelkerken, in de collegiale kapittelkerken als in de enkele monasteria.
Rubrieken:
Orationes diversæ 7, Pro Prælatis et Congregationibus eis commissis (Voor de kerkelijke overheden en hen die aan hun leiding zijn toevertrouwd): Postc., MR 1962, 955.
(E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum, VII, P-Q, Brepols, Turnh out 1995, p. 314-315, nr. 4941).
De postcommunio van deze zondag was een oratie van de reeks orationes die konden worden toegevoegd aaan de oraties van een Votiefmis of aan die van een andere Mis die werd gecelebreerd.  Het komt wellicht wat vreemd over bij hen die gewend zijn aan de Novus Ordo (MR 1970), maar onder de Oude ritus konden oraties worden gecombineerd.

T e k s t a n a l y s e
1. Quos cælesti recreas munere,
perpetuo, Domine, comitare praesidio,
2. et, quos fovere non desinis,
dignos fieri sempiterna redemptione concede.

De postcommunio van deze zondag bestaat uit één enkele doorlopende zin die door de coniunctie et uiteenvalt in twee zinsdelen. Beide zinsdelen bevatten een eigen bede zoals in de Inleiding reeds gezegd. Beide zinsdelen die een relatieve bijzin bevatten, beginnen met het pronomen relativum quos, waarbij het antecedent eos is verzwegen. Beide relatieve bijzinnen staan in de indicativusvorm (recreas en desinis) omdat zij een nadere bepaling vormen van het antecedent (eos).
In beide relatieve bijzinnen is een weldaad van de Vader verwoord, een titel waarop de Kerk zich beroept om verhoring te ontvangen.

Comitare, begeleid, vergezel – prædicaat van de eerste hoofdzin in de imperativusvorm van het deponens comitare, comitatus sum.
Perpetuo […] præsidio, met/door voortdurende bescherming, bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen: ablativus instrumenti.
Domine, [o], Heer – anaklese van Dominus in de vocativusvorm.
Recreas, Gij verkwikt, herschept - , prædicaat van de relatieve bijzin in de indicativusvorm 2e pers. singularis præsentis activi van recreare, 1.
Quos, (hen) die – object met verzwegen antecedent eos: accusativusvorm van het pronomen relativum plurale mannelijk qui.
Ad 2
Concede, geef, verleen, bewerk - prædicaat van de tweede hoofdzin in de imperativusvorm van concedere, concede, concessum, 3. De imperativusvorm concede is verbonden met de a.c.i. (accusativus cum infinitivo)-constructie [eos] quos dignos fieri, dat zij, die Gij …, …
waardig worden.
Sempiterna redemptione, [de gesteltenis van de] eeuwige verlossing, bijwoordelijke bepaling in twee congruerende ablativusvormen, geregeerd door het praedicaatsnomen dignos, te lezen als objectsaccusativus binnen de a.c.i constructie’ bij dignos fieri..
(Non) desinis fovere, Gij houdt niet op te begunstigen –, prædicaatsgroep van de relatieve bijzin bestaande uit de indicativusvorm 2e pers. singularis præsentis activi van desinere,  desii, desitum, 3, en de infinitivusvorm fovere.
Quos, (hen) die – object met verzwegen antecedent eos: accusativusvorm van het pronomen relativum plurale mannelijk qui.

S t i j l f i g u r e n
Hyperbaton (uiteenplaatsing van bij elkaar horende grammaticale begrippen):
cælesti [ …] munere en perpetuo […] praesidio (regel 1)
Repetitio van quos aan het begin van de beide relatieve bijzinnen.

V o c a b u l a r i u m
Geregeld slaan we de Latijnse woordenboeken open om inzicht te krijgen in de liturgische woordenschat en dus in de juiste betekenis van de oraties. Het belangrijkste doel van deze serie echter is eeen grotere liefde te wekken voor de rijkdommen die onze Moeder de H. Kerk ons in de H. Liturgie aanbiedt, zowel in het Latijn als in het Nederlands.
We beginnen met het werkwoord:

Comitare
is de imperativusvorm van het deponens comitari, comitatus sum, begeleiden, vergezellen, een verbum passief qua vorm, actief qua betekenis.

Recreare, reparare, reficere
Betekent 1. Iets herstellen, iets nieuw maken, opnieuw scheppen, opnieuw voortbrengen, restaureren, repareren, vernieuwen, herstellen 2. verkwikken, ontspannen en geldt voor zowel lichaam als geest. Dus ‘recreatie’ is een activiteit in de vorm van een spel of eeen periode van reust die de krachten en energie herstelt. Recreare is een synoniem van reparare met betekenissen: hernieuwen, herstellen, verstellen. Denk b.v. aan de Congregatie van de Zusters Reparatricen, die als doel hadden in spirituele zin ‘heel maken wat stuk was’. Hun gebed en apostolischg werk beoogden de verloren vriendschap tussen God en de mens als gevolg van zondig gedrag en ongeloof te herstellen (eerherstel).  Stichteres was de Belgische Emilie d’Oultrement d’Hooghvorst (1818-1878). De Reparatricen hadden een huis in Maastricht (1904-1988).
Een ander synoniem is reficio, refeci, refectum, 3. Het woord refter (verkorting van refectorium) is de plaats in kloosters en seminaries waar de maaltijden worden gebruikt tot herstel van de lichamelijke krachten.
Het concept recreo wordt in poëtische zin gebruikt door auteurs als bv Sedulius (eerste helft vijfde eeuw ) en Paulinus van Nola (354-431 ) voor de herschepping of de transformatio bewerkt door het H. Doopsel. Dit is juist, gezien de samenstelling van dit verbum: re-creo, creo betekent scheppen, voortbrengen, in het leven roepen, tot stand brengen. In het Doopsel worden wij herschapen als de nieuwe schepping waarvan Christus de eersteling is en verrijkt met de goederen die in de Vader zijn, door zijn Zoon,  met de Heilige Geest (Irenæus van Lyon,                  Epideixis III).
Recreo heeft in het Latijn ook een duidelijke referentie naar de H. Eucharistie: “spiritali poculo recreati”, verkwikt door de beker met geestelijke drank (Postcommunio [PC], 3 mei, Sacramentarium Gelasianum II, 18) met de parallel “cælesti poculo reparati”, hernieuwd door de beker met hemelse drank (Missale Gothicum, 61). Zo ook de openingsregel “Da nobis, Domine, hoc dono tuo mirabili recreatis” – Geef ons, Heer, nu wij door deze wonderlijke gave nieuwe levenskracht hebben ontvangen… (PC In feriis Adventus die 24 decembris, ad Missam matutinam, MR 1970, 149).
In het Nederlands gebruikte afleidingen van re - creo: creatie, creatief, creëren, creatuur, recreëren. 
Realiseren we ons welk Voedsel, Wie wij als Voedsel hebben bij het Heilig Gastmaal van de H. Mis en hoe de dienaar die Jezus met hart en ziel bemint, bevrijd van de boeien van de zonde, steeds meer en meer  met verlangen geketend wordt aan deze Tafel, dankbaar voor de edelmoedigheid van de Heer. We worden niet alleen gevoed door Christus, maar gevormd, opgevoed en grootgebracht.  Wanneer wij rechtstreeks naderen tot Hem in de H. Eucharistie, worden wij zeker ‘herschapen’.

Praesidium, - ii, onz.
is iets wat ons dekt, beschermt, vandaar: bescherming, hulp, bijstand; vooral met betrrekking tot soldaten die wacht houden als wachtpost of escorte, konvooi, maar ook ‘besturend orgaan’, voorzitterschap. Denk aan het Presidium van de Opperste Sovjet. 
Alleen in de collecta van Aswoensdag: “Concede nobis, Domine, præsidia militiæ christianæ sanctis inchoare ieiuniis” (Verleen ons, Heer, de hulp van de christelijke krijgsdienst om het  vasten te beginnen..) komt het begrip præsidium in een ‘militaire’ context voor.
In alle andere instanties wordt præsidium gebruikt om bovennatuurlijke hulp of ondersteuning in het algemeen uit te drukken. God Zelf wordt genoemd de infirmitatis humanæ singulare præsidium – de enige hulp in onze menselijke zwakheid (PC misformulier Pro infirmis (Voor zieken) MR 1970, 839).
In het Super Munera gebed van de 2e Zondag van de Advent vinden we een parallel:
“et, ubi nulla suppetunt suffragia meritorum, tuæ nobis indulgentiæ succurre præsidiis”- en kom ons, waar wij niet kunnen steunen op eigen verdiensten, met uw genade te hulp (MR 1970, 130).
De H. Communie schenkt als goddelijke gave nieuwe levenskracht, hulp en bescherming: “Quos munere cælesti reficis (reficere!), Domine, divino tuere præsidio” (PC die 20 decembris, MR 1970, 145).
In de Postcommunio van deze zondag en ook in die van 25 april (MR 1962) staat het begrip præsidium voor de genade die gevraagd en verwacht wordt opdat ons leven van alle dag vrucht mag dragen en opdat, wat begonnen is in het sacrament van het Doopsel, mag worden voortgezet,  zoals de concepten comitare, continuum en sempiternis aangeven.  PC van 25 april, H. Marcus (MR 1962): “Tribuant nobis […] continuum tua sancta præsidium”- Mogen uw heilige mysteries ons een voortdurende bijstand verlenen. 
De katholieke liturgische traditie heeft een zeer oude hymne uit de tijd van de verschrikkelijke kerkvervolgingen, bewaard: het “Sub tuum praesidium confugimus, Sancta Dei Genitrix... Onder uw bescherming, nemen wij onze toevlucht, o heilige Moeder van God… We zingen deze hymne in ons klooster elke avond vóór het avondmaal.
Hymnen en oraties in de oude Kerk weerspiegelen vaak fragmenten van bijvoorbeeld psalmen en passages van de Evangeliën, de Brieven van de Apostelen, de Apocalyps die eeenmaal gehoord, in de herinnering werden vastgehouden. Het is verrassend hoe men soms stuit op woordcombinaties die in een nieuwe context worden gebruikt, zoals bijvoorbeeld vers 22 van Psalm 93 (94): “Factus est mihi Dominus in præsidium et Deus meus in rupem refugii mei;” die we vandaag (Feria IV, Hebdomada IV ad Horam mediam, Liturgia Horarum III) hebben gebeden en de openingsregel van het Sub tuum.

O v e r w e g i n g  
De tekst van de oratie van deze zondag maakt ons duidelijk wat volledig vertrouwen op God betekent.
We hebben zijn bescherming nodig in de confrontatie met de wisselvalligheden van het leven. We weten dat de vijand op de loer ligt om ons te verslinden (cf 1 Pe 5,8). Als we eerlijk zijn zien we onze gebreken van dit moment en herinneren we onze eerdere tekortkomingen, in de wetenschap dat alleen “de zuiveren van hart”  God zullen zien in zijn Hemelse Stad, waarvan de Kerk een voorafschaduwing is (Apoc 21,27). We zijn geschapen en bestemd voor deze beloning door middel van de genade en door zelf de handen uit de mouwen te steken. God bereidt ons voor via zijn eigen wegen. Hij stelt ons ook in staat ons eigen aandeel tot een goed einde te brengen, volgens onze wil en verstand die onze woorden, daden en ons geestelijk leven normeren.
Bij alle uitdagingen en kansen die het leven van alledag hier en nu meebrengt, is de H. Eucharistie het concreet bewijs dat God – zolang wij ademen – nooit ophoudt ieder van ons lief te hebben. Het vlees en bloed zijn het teken van Jezus die zijn leven heeft gegeven. Doordat Hij verrezen is, kan hij zich met iedereen verbinden. Wij delen in zijn verheerlijkt Lichaam, dat Hij aan allen wil aanbieden. Onze Communie is de deelname aan de gekruisigde en verrezen Heer. Het gaat bij het ontvangen van het Lichaam van Christus in de Eucharistie niet om een ‘fysiek’, maar om een ‘verheerlijkt’ lichaam, het Lichaam van de Verrezen, die uit de doden is opgestaan. In het vieren van de Eucharistie verkondigen wij de dood van Jezus en we belijden tot Hij wederkeert dat Hij verrezen is. Wij geloven dat wij door het eten van zijn Brood en het drinken uit de beker leven ontvangen.
 “De mensen van God ontvangen het met devote deelname. Met dit Levensbrood, een middel voor onsterfelijkheid, werden talloze heiligen en martelaren gevoed en ontleenden hieraan de kracht aan zwaar en langdurig lijden te weerstaan. Zij geloofden in de woorden die Jezus eens gesproken had in Kafarnaüm: "Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid" (Jo 6, 51). (Paus Johannes-Paulus II, Homilie op Sacramentsdag, 22.6.2000).
De Eucharistie bewerkt aanhoudend dat de verrezen Christus aanwezig is, die niet ophoudt zich aan ons te geven en ons uitnodigt deel te hebben aan de tafel van zijn Lichaam en Bloed.
Christenen gaan naar de H. Mis om deel te nemen aan het lijden en aan de verrijzenis van de Heer en zo waarachtiger als christenen te leven. Dan begint de inzet voor het christelijk getuigenis. We verlaten het kerkgebouw om “in vrede te gaan” en de zegen van God in de dagelijkse bezigheden aanwezig te brengen, in onze huizen, op de plaatsen waar wij werken en studeren, in de zorgen voor de aardse stad, de Heer verheerlijkend door ons leven. Telkens wanneer ik de Mis verlaat, moet ik beter buitenkomen dan dat ik ben binnengegaan. Met meer kracht, met meer wil om het christelijk getuigenis te geven. Door middel van de H. Eucharistie komt de Heer Jezus in ons, in ons hart en in ons vlees, zodat de christenen "de gave van het geloof, die zij bij hun Doopsel hebben ontvangen, trouw blijven in heel hun leven.
Van de viering naar het leven dus, bewust dat de Mis haar voltooiing vindt in de keuzes van wie zich zelf persoonlijk laat betrekken in de geheimen van Christus. We mogen niet vergeten dat we de H. Eucharistie vieren om eucharistische mannen en vrouwen te worden. Wat betekent dit? Het betekent: Christus aan het werk laten in onze daden: dat zijn gedachten onze gedachten worden, dat zijn gevoelens de onze worden, dat zijn keuzen onze keuzen worden. Dat is heiligheid: handelen zoals Christus deed, dat is christelijke heiligheid. “De deelneming aan het Lichaam en het Bloed van Christus bewerkt niets anders dan dat wij overgaan in hetgeen wij nuttigen” (S. Leo Magnus, Sermo 63,7). Wij zullen delen in het leven dat Jezus heeft en geeft.
“Ontvangt het Lichaam van de Heer dus zó, dat ge eraan denkt, de eenheid in uw hart te hebben en uw hart steeds vastgehecht te moeten houden aan hetgeen boven is. Laat uw hoop niet op aarde zijn, maar in de hemel: uw geloof sta vast in God, het zij Gode welgevallig. Want hetgeen ge hier nu nog niet ziet en tóch gelooft, zult ge ginds aanschouwen waar ge u verblijden zult zonder einde” (S. Augustinus, Sermo 227 In die Paschæ, IV).
“Laat de(ze) H. Eucharistie ons brengen tot de eeuwige lofprijzing van uw Majesteit.”
(Uit de Postcommunio van 31 juli, gedachtenis H. Ignatius van Loyola)



Preek van Mgr. H. Schnackers in onze basiliek vandaag - Omdat ze honger hadden naar geluk, had Jezus medelijden met hen (XVIII per annum).



Homilie achttiende zondag door het jaar B za 4 / 5 augustus 2018

‘Zo’n zomer hebben we nog nooit meegemaakt.” Deze uitspraak heeft men de laatste weken meer dan eens kunnen vernemen. Oude mensen halen de zomers van 1947, 1959 en 1976 in herinnering, maar 2018 overtreft ze allen. De industriële landbouw van dit ogenblik kan de schade enigszins beperken, maar in de agrarische samenleving van de vorige eeuwen waren de gevolgen groot. Nu ronken overal de beregeningsinstallaties. Toentertijd bestonden deze apparaten niet en misoogst met armoede en honger was het gevolg. 

Wat bij ons tot nu toe een zeldzaamheid is, is in vele landen rond Israel een dagelijkse zorg. Zonder water kan niets groeien en is er geen voedsel en dus is er honger.

Toen het Joodse volk, zoals ons de eerste lezing verhaalt, uit Egypte was weggetrokken, kregen ze in de woestijn al snel te maken met de altijd weer dreigende honger en dorst. “Waren we maar door de hand van de HEER gestorven in Egypte, waar we bij de vleespotten zaten en tenminste volop brood konden eten.En klagend verwijten ze Mozes: Gij hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om al deze mensen van honger te laten omkomen.”  De ontberingen in de woestijn zijn zwaar en wanhopig willen ze dan liever maar weer terug naar de overvloedige eten te Egypte. Liever slaaf met volle maag, dan een vrij man die honger moet lijden. Maar in die twij­fel aan God, in die onzekerheid om het dagelijkse bestaan worden zij, zoals we lezen, ineens verrast door een wonderlijk verschijnsel: Er ligt eten voor het oprapen, zomaar in de woestijn. Zij ervaren het als een Godsgeschenk: brood uit de hemel. Een wonder, want God heeft zich hun lot aangetrokken.

Zo heeft ook Jezus ook de honger van de mensen om zich heen gezien. Honger en dorst kunnen vele vormen aannemen. Omdat ze honger hadden naar geluk, had Jezus medelijden met hen. Er was honger naar een goed woord, naar troost, bemoediging en houvast. Daarom gaat Jezus hen toespreken. Maar Jezus laat het niet bij woorden alleen. Hij ziet ook de gewone honger van alledag. Met vijf broden en twee vis­jes, voedt hij daarom een menigte van duizenden mensen tot ze allen verzadigd waren. Jezus maakt in dit teken iets duidelijk van God die naar mensen omziet. Het is een teken van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die in het verschiet ligt, als alle honger voorbij is.

De verbazing en de verwondering van de mensen aan wie Jezus het overvloedige brood schonk, moet groot zijn geweest. Het is te begrijpen, dat zij Jezus tot koning willen kronen, want dan zou alles goed worden. Geen honger meer maar altijd brood in overvloed. Een onbezorgd leven lijkt in het verschiet te liggen. Dus gaan de mensen op zoek naar Jezus, die zich in de stilte had teruggetrokken. Uiteindelijk vinden ze Hem bij de oever van het meer. Jezus ziet inderdaad, hoe blij en enthousiast ze waren omdat ze Hem hadden gevonden. Politici zouden juichen om die instemming van de mensen. Maar Jezus reageert gereserveerd en terughoudend, want Hij kent hun ware bedoelingen. Daarom zegt Hij terughoudend: Niet omdat jullie in het wonder het teken van Gods liefde hebben herkend, zoeken jullie Mij, maar omdat jullie van de broden hebt gegeten tot uw honger was gestild.” Jezus wil niet voor een goedkope broodgoochelaar worden aangezien. Jezus ziet hoe deze mensen enkel profiteurs willen zijn. Ze blijven egoïsten. Daarom wil Jezus hun denken veranderen en hij zegt: “Werkt niet voor het voedsel dat vergaat maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven en dat de Mensenzoon u zal geven,“.

Natuurlijk verlangen we ernaar om verzadigd te worden als we honger hebben, maar ons hart blijft vaak nog altijd leeg en hongerig. Mensen kunnen immers zo materialistisch zijn. Hebben, hebben, hebben. Nooit genoeg. Nooit genoeg. En bovendien het liefst alles voor niets.

Jezus wil met het brood natuurlijk onze maag maar vooral ook ons hart voeden. Hij biedt ons het Brood van liefde, dat ook onze diepste honger naar liefde stilt.

De westerse mens met zijn overgewicht en zijn rijkdom ziet er helaas niet zo gelukkig en tevreden uit. Zijn hart blijft koud en kil onder al die welvaart. Hij is geestelijk ondervoed. Hij leeft zonder geestelijk thuis, want hij leeft zonder God, een ontwortelde mens die niet meer de levenskrachten en levenssappen opneemt om een mens van geloof, hoop en liefde te zijn. Die levenskrachten heeft Hij nodig juist dan ook, als de natuurlijke voldoe­ning en het eigen voordeel uitblijft. Zo moeten we ons elke dag waar maken als mens, zoals God ons heeft bedoeld: in de zorg en trouwe liefde voor de ander, in vergeving en verzoening, in tevredenheid en dankbaarheid, in zachtmoedigheid en geduld. Dat zijn de ware sieraden van een mens die zich door het Lichaam en Bloed van Jezus laat sterken en in wie Gods Geest kansen krijgt. Tot hem/haar zegt Jezus daarom: “Ik ben het brood des levens: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.”

De Heer wil ons voeden. Laten wij in dankbaarheid ingaan op zijn uitnodiging en deelnemen aan deze Eucharistie, opdat wij mensen zijn en blijven, zoals God ons heeft bedoeld, die leven van Hem. Amen.

Mgr. Dr. H. (Hub) J. G. M. Schnackers, vicaris-generaal en diocesaan administrator.

Lezingen H. Mis 18e zondag door het jaar B “Ik ben het brood des levens: wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben"

Eerste lezing (Ex. 16, 2-4.12-15)
In die dagen, toen ze in de woestijn waren,
begon heel de gemeenschap van de Israëlieten
te morren tegen Mozes en Aäron.
De Israëlieten zeiden tegen hen:
“Waren we maar door de hand van de Heer gestorven in Egypte,
waar we bij de vleespotten zaten en volop brood konden eten.
Jullie hebben ons alleen maar naar de woestijn gebracht
m al deze mensen van honger te laten omkomen.”
Toen sprak de Heer tot Mozes:
“Ik zal brood voor u laten regenen uit de hemel.
De mensen moeten er dagelijks op uit gaan
en de hoeveelheid voor één dag verzamelen.
Dan kan ik vaststellen of het mijn leiding wil volgen of niet.
Ik heb het gemor van de Israëlieten gehoord.
Dit moet ge hun zeggen:
Tegen de avond kunt ge vlees eten
en morgenochtend zult ge volop brood hebben.
En het was avond toen kwartels kwamen aangevlogen,
die neervielen over heel het kamp.
De volgende morgen hing er dauw rondom het kamp.
En toen deze was opgetrokken,
lag er over de woestijn een fijn korrelige laag,
alsof de grond met rijp was bedekt.
De Israëlieten zagen het en vroegen:
“Wat is dat?”
Ze wisten werkelijk niet wat het was.
Mozes legde hun uit: “Dit is het brood dat de Heer u te eten geeft.”

Tweede lezing (Ef. 4, 17.20-24)
Ik bezweer u in de Heer:
leeft niet langer zoals de heidenen in hun waanwijsheid.
Maar gij hebt de Christus zo niet leren kennen!
Want gij hebt van Hem gehoord
en zijt in Hem onderricht naar de waarheid, die in Jezus is:
dat gij de oude mens van uw vroegere levenswandel,
die te gronde gaat aan zijn bedrieglijke begeerten
moet afleggen
en dat geheel uw denken zich moet vernieuwen.
Bekleedt u met de nieuwe mens,
die naar Gods beeld is geschapen
in ware gerechtigheid en heiligheid.

Evangelie (Joh. 6, 24-35)
In die tijd, toen de mensen bemerkten
dat noch Jezus, noch zijn leerlingen daar waren, gingen zij in de boten
en voeren in de richting van Kafarnaüm
op zoek naar Jezus.
Ze vonden Hem aan de overkant van het meer en zeiden
“Rabbi, wanneer bent U hier gekomen?
Jezus nam het woord en zeide:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
 Niet omdat gij tekenen gezien hebt zoekt ge Mij, maar omdat gij van de broden hebt gegeten
tot uw honger was gestild.
Werkt niet voor het voedsel dat vergaat
maar voor het voedsel dat blijft ten eeuwigen leven en dat de Mensenzoon u zal geven.
Op Hem immers heeft de Vader, God zelf, zijn zegel gedrukt.”
Daarop zeiden zij tot Hem:
“Welke werken moeten wij voor God verrichten?
Jezus gaf hun ten antwoord:
Dit is het werk dat God u vraagt:
te geloven in Degene, die Hij gezonden heeft."
” Zij zeiden tot Hem:
“Wat voor teken doet Gij dan wel
waardoor wij kunnen zien, dat wij in U moeten geloven?
Wat doet Gij eigenlijk?
 Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn
zoals geschreven staat:
Brood uit de hemel gaf hij hun te eten".
Jezus hernam:
“Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u:
wat Mozes u gaf was niet het brood uit de hemel;
het echte brood uit de hemel
wordt u door mijn Vader gegeven;
want het brood van God daalt uit de hemel neer
en geeft leven aan de wereld.”
Zij zeiden tot Hem:
“Heer, geef ons te allen tijde dat brood.”
Jezus sprak tot hen:
“Ik ben het brood des levens:
wie tot Mij komt zal geen honger meer hebben
en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst krijgen.”

1 augustus Gedachtenis H. Alphonsus Maria de Liguori

Martyrologium Romanum 
1 augustus
De heilige Alfonsus Maria de’Liguori [1696-1787], bisschop, kerkleraar en stichter

De gedachtenis van de heilige Alfonsus Maria de’Liguori, bisschop en kerkleraar, die vermaard was om zijn zielenijver, geschriften, woord en voorbeeld en zich inzette voor de prediking ter bevordering van het christelijke leven onder het volk. Hij schreef boeken – vooral over de moraal, van welke discipline hij als leermeester wordt beschouwd – en stichtte onder veel tegenwerking de Congregatie van de Allerheiligste Verlosser om het evangelie te verkondigen onder de plattelandsbevolking. Tot bisschop van Sant’Agata dei Goti gekozen, legde hij zich op buitengewone wijze toe op deze taak, die hij echter vanwege ernstige ziekten na vijftien jaar neerlegde. Te Nocera dei Pagani in Campanië bracht hij de rest van zijn leven door, waarbij hij zich grote inspanningen getroostte en grote moeilijkheden ondervond.

Het traktaatje “Modo di conversare continuamente alla familiare con Dio” verschenen rond 1753 – in het Nederlands onder de titel “De innige omgang met God”, telde zestig jaar geleden al meer dan 536 verschillende uitgaven in vele wereldtalen. De titel spreekt voor zichzelf.

Hier volgen enkele gedachten:
God is door zijn oneindigheid overal tegenwoordig, maar op twee bijzondere plaatsen heeft Hij zijn eigen woning: de ene is de empirische hemel waar Hij verblijft door de glorie die Hij aan de gelukzaligen meedeelt; de andere is de aarde en de nederige ziel die Hem liefheeft: “Habitans cum contrito et humili spiritu” (Jes 57,15) – Hij woont in het geslagen en vernederd gemoed. God woont dus in de hoogte van de hemel, maar Hij vindt het niet beneden zijn waardigheid zich dag en nacht te onderhouden met zijn trouwe dienaren in hun eigen cel, dat is hun ziel: en Hij deelt hun daar zijn goddelijke troost mee, waarvan één druppeltje alle vertroostingen overtreft die de wereld kan geven; alleen wie die troost nog nooit ondervond verlangt er niet naar: “Proeft en ondervindt hoe zoet de Heer is… Gustate et videte quoniam suavis est Dominus” (Ps  33,9).
De vrienden van de wereld kennen uren waarop ze zich met elkaar onderhouden en uren waarop ze van elkaar verwijderd zijn; maar tussen God en u, als u het wilt, zal er geen stonde van verwijdering meer bestaan: “U zult rusten; en uw slaap zal zacht zijn; en Hij zal steeds met u waken: ‘Ik zal samen met Hem rusten en mijn gedachten zullen tot Hem spreken” (Wijsheid 8,9). Wanneer u rust gaat Hij niet weg van uw bed en Hij denkt steeds aan u, en zo zal Hij, wanneer u in de nacht ontwaakt, met zijn ingevingen tot u spreken en van u een teken van liefde ontvangen, een klein offer en een dankwoord, om zo met u verder in dit uur zijn liefdevolle en zoete omgang te houden. En soms zelfs in uw slaap zal Hij tot u spreken, en Hij zal u iets influisteren, opdat u dit bij uw ontwaken ten uitvoer zult brengen: “Per somnia loquar ad illum” – Gedurende zijn slaap zal Ik tot hem spreken (Num 12,6).
Ook ’s morgens hoort Hij graag van u een of ander woord van innigheid of vertrouwen. “Hij wil graag uw eerste gedachte vernemen en dat u alle werken die gij u voorneemt die dag te verricht om Hem aangenaam te zijn, aan Hem opdraagt; ook neemt Hij graag al de pijnen aan die u Hem in vrijwillig lijden voor zijn glorie en liefde aanbiedt. En zoals Hij zelf niet nalaat zich in dit eerste ogenblik van uw ontwaken bij u aan te melden, zo zult u van uw kant niet in gebreke blijven en Hem dadelijk een liefdeblik gunnen. Gij zult u verheugd tonen bij het horen van de blijde tijding die God zelf u brengt, dat Hij niet ver van u is, niet ver zoals het wel eens gebeurde toen gij Hem vertoornd had; maar nu weet u dat Hij u liefheeft, en door u bemind wil worden, want, luister, op datzelfde ogenblik fluistert Hij zijn liefdegebod toe: “Gij zult God uit heel uw hart beminnen” (Deut 6,5).
Vergeet vervolgens niet meer zijn aanwezigheid, en doe niet zoals de meeste mensen die Hem vergeten. Spreek tot Hem zo dikwijls u kunt: Hij zal dit niet misprijzen zoals bij de groten der wereld wel het geval is; indien u Hem bemint, zult u wel weten wat u Hem wil zeggen. Zeg Hem wat u te binnen schiet over u zelf en over uw belangen, zoals u dit alleen zoudt zeggen tegen een vertrouwde vriend. Beschouw Hem niet als een hooghartige prins die alleen wil omgaan met hoogstaande personen en alleen over grote zaken. De Heer vindt het aangenaam zich klein te maken om met ons om te gaan, en Hij schept er genoegen in als wij Hem al onze kleine en onooglijke belangen meedelen. Hij bemint u zo vurig en bekommert zich zó om u, alsof Hij werkelijk aan niets anders zou denken dan aan u.  Hij is zo begaan met uw belangen alsof Hij heel zijn Voorzienigheid zou aanwenden om alleen u te helpen, alsof Hij heel zijn barmhartigheid en zijn goedheid alleen zou gebruiken om u goed te doen en om door zijn aantrekkingskracht uw vertrouwen en uw liefde tot zich te winnen. Open dan voor Hem in alle vrijheid heel uw binnenste en bid Hem dat Hij u mag geleiden om volmaakt zijn heilige wil te volgen; dat al uw verlangens en uw plannen alleen gericht zijn om aan zijn welbehagen tegemoet te komen en zijn goddelijk Hart tevreden te stellen: “Revela Domino viam tuam, et pete ab eo ut vias tuas dirigat, et omnia consilia tua in ipso permaneant” (Tob 4,20) Vraag de Heer dat Hij uw wegen mag leiden en al uw plannen doet slagen.

Zeg niet: wat baat het dat ik aan God heel mijn nood zou klagen, omdat Hij beter dan ik zelf dat alles weet en kent? Inderdaad, Hij kent uw nood, maar God doet alsof Hij de nood niet kent die men Hem niet toevertrouwt en waarvoor men Hem geen hulp vraagt. Onze Lieve Heer wist heel goed dat Lazarus gestorven was, en nochtans gaf Hij blijk het niet te weten tenzij wanneer Martha het Hem zei; Hij heeft haar dan ook getroost door de verrijzenis van haar broeder.

Daarom, wanneer u bedrukt gaat onder kwelling, bekoring, vervolging of andere moeilijkheden, ga dadelijk Hem bidden dat Hij zijn hand naar u uitsteekt en u helpt. Het zal reeds voldoende zijn dat u de beproevingen die u ondergaat Hem bekend maakt, en Hem zegt: “Zie Heer , de beproeving is over mij gekomen”;en Hij zal niet nalaten u te troosten of u althans sterkte te geven om met geduld die moeilijkheid te dragen, wat mogelijkerwijs nog meer tot uw goed zal strekken dan indien u werkelijk er van bevrijd zou zijn geworden. Laat Hem al uw gedachten kennen die u plagen, gedachten van vrees en van droefheid, en zegt Hem: “Mijn God, in U houd ik heel mijn hoop recht; ik offer U deze beproevingen en onderwerp mij aan uw wil, maar heb medelijden met mij: ofwel bevrijd mij ervan, of geef mij de kracht om dit te dragen. En Hij zal u wel de belofte hernieuwen die Hij in het Evangelie aan alle bedrukten deed, dat Hij hen zou troosten of sterken telkens wanneer zij hun toevlucht tot Hem zouden nemen: “Komt allen tot Mij, die belast en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken” (Mt 11,18).

Hij zal het u niet kwalijk nemen dat u in uw leed mistroostig naar uw vrienden gaat om wat verlichting te vinden;  maar Hij wil dat u hoofdzakelijk naar Hem zoudt komen. Tenminste nadat u naar de schepselen zijt gegaan en dat dezen uw hart niet konden bevredigen, nee dan uw toevlucht tot uw Schepper en zeg Hem: Heer, de mensen hebben alleen maar woorden “verbosi amici mei”, ze kunnen mij niet troosten, ook wil ik door hen niet meer getroost worden; Gij zijt heel mijn hoop en heel mijn liefde; van U alleen wil ik nog troost ontvangen; en laat het deze troost zijn, namelijk dat ik bij deze gelegenheid doe wat U het meest behaagt; zie, ik ben bereid deze smart heel mijn leven door te lijden en zelfs gedurende heel de eeuwigheid, indien het aldus uw wil zou zijn: maar helpt U mij dan!

(Voor de aanhalingen uit de H.Schrift is de Vulgaat gebruikt)