Toen
het avond geworden was kwam een rijk man, Jozef van Arimatea, die een leerling
was van Jezus, maar in het geheim uit vrees voor de Joden en vroeg aan Pilatus
het lichaam van Jezus te mogen wegnemen. Toen Pilatus dit had toegestaan, ging
hij dus heen en nam het lichaam weg. Nicodemus die Hem vroeger ’s nachts bezocht
had, kwam ook en bracht een mengsel van mirre en aloë mee, ongeveer honderd
pond. Zij namen het lichaam van Jezus en wikkelden het met de welriekende
kruiden in zuiver wit linnen en legden Hem in een nieuw graf dat Jozef van
Arimatea voor zich in de rots had laten uithouwen (cf Jo 19, 38-41).
Het in linnen gewikkelde
lichaam werd zonder grote pracht, eerder wellicht in stilte, maar met grote
toewijding naar het graf gebracht. Ongetwijfeld zal de H. Maagd haar Zoon met
grote smart hebben begeleid, maar met een gelovig hart dat zich volkomen aan de
Wil van de Vader onderwierp. Eens had de Heer tot de weduwe van Naïm gezegd:
“Ween niet!” (Lc 7, 13). Dit woord zal ook zijn Moeder op deze zware gang
hebben getroost. Haar tranen zouden in vreugde veranderen, in even zoveel
parels aan de troon van haar heerlijkheid.
Laten
we het geloof en de overgave van de Moeder Gods navolgen. Hoe dikwijls ontvalt
ook ons een geliefde persoon en kunnen we slechts troost bij God vinden. We
hoeven ons niet te schamen voor onze tranen, maar het is goed daarbij de
goddelijke Voorzienigheid te aanbidden die steeds voor ons het beste voor ogen
heeft. Zoals wij ons nu reeds verheugen eens Christus in de eeuwigheid van
aangezicht tot aangezicht te zien, zo verheugen we ons ook op het weerzien van
onze geliefden. Zo leert ons het geloof ons verdriet te matigen en onze tranen
te heiligen.
Beminde Moeder Maria, met U wil ik in
gedachten de Heer naar het Graf brengen. Uw rouw is onze rouw.
Geef, o Moeder, bron van liefde: dat ik
lijd wat U doorgriefde, geef mij dat ik klaag met U.
Ach, ontvlam mijn
hart en zinnen, dat ook ik mijn God mag minnen en de Heiland steeds behaag.
Christus, wil bij mijn verscheiden, door uw
Moeder mij geleiden, tot de overwinnaarsprijs.
Laat, als het lichaam dan zal sterven,
mijne ziel de glorie erven van het hemels paradijs.
(Stabat Mater, strofe 9-10,19-20)
Het Graf van de Heer
“In de nabijheid
van de Calvarieberg bevond zich een tuin en in die tuin een nieuw graf, waarin
nog niemand was neergelegd. Daarin legden zij het Lichaam van Jezus en rolden
een grote steen voor de ingang van het graf (Mt 27, 60)”.
Graflegging, 1495, geschonken door de
priester Géraud Vitalis voor het herstel en de wijding van de parochiekerk
Saint-Matthieu, Salers, Cantal, FRANCE
Het
was een grote vernedering voor de Schepper van alles wat leeft te midden van de
doden te worden begraven. Het moet de profeet David inwendig geschokt hebben
toen hij schreef: “Gij hebt mij in de diepe grafkuil gestort, in duisternis en
in de schaduw van de dood” (Ps 88[87], 7). De Heer had tot deze vernedering
besloten, om ons uit de diepste krochten van de hel, uit de duisternis van
onzekerheid en de schaduw van de dood, dat is van de zonde, te verlossen. Wij
zouden door zijn Dood de kracht ontvangen uit het graf op te staan en om eeuwig
te leven. O waarachtig glorierijk Heilig Graf van Jezus Christus! Gij omsloot
Degene die de afglans is van de eeuwige Vader, de Heer van de Engelen, de
glorie van de wereld en het heil en het leven van de mensen. Verlos mij, Heilig
Graf, van de naargeestige hellekuil en van de schaduwen van dood en zonde. Neem mij in u op, opdat ik sterk word met Hem
die op de derde dag is verrezen.
Het
Graf van de Heer is echter ook een beeld van ons hart, wanneer wij de Verlosser
in de Heilige Communie in ons opnemen. Een hart dat deze eer ten deel valt,
moet inderdaad als een nieuw graf worden, door de vernieuwing van de geest en
een geheel nieuwe levenswijze. Van het oud bederf mag niets erin overblijven.
Het moet in een harde rots zijn uitgehouwen om onwrikbaar en standvastig te
kunnen zijn te midden van de beroernissen van ons leven. Het moet dichtbij
Calvarië liggen, dat wil zeggen dat de christenen voortdurend het Lijden van
Christus voor ogen kunnen hebben. Tenslotte moet dit hart, zodra het de Zoon
van God heeft ontvangen, zich afsluiten van al het geschapene en het in diepe
aanbidding vergrendelen.
Eeuwige Vader, voor het Graf van uw Zoon
droeg U bijzondere zorg,
Maak mijn hart tot een waardig verblijf
voor Hem.
Verwijder uit mijn hart alle slechte
neigingen en vervul het met de kracht van Hem die zonde en dood heeft
overwonnen.
Laat mij de eenzaamheid en de
vertrouwelijkheid met U beminnen en geen ongeordende band met de dingen van
deze wereld hebben.
Wie dagelijks de Koning te gast heeft, moet
zelf een koninklijk leven leiden.
Laat mij het
kindschap, als kind van God, steeds waardiger worden.
Laten we die
genade voor elkaar vragen.