Uit de geschriften van de heilige Anselmus, bisschop van Canterbury († 1109)
Dat ik U mag kennen, U mag beminnen om in U mijn vreugde te vinden.
Mijn
ziel, heb je gevonden wat je zocht? Jij hebt God gezocht en je hebt
gevonden dat Hij iets is dat het hoogste van alles is, het beste dat kan
worden gedacht; en dat dit het leven zelf is, het licht, de wijsheid,
de goedheid, het eeuwige geluk en de gelukzalige eeuwigheid; en dat dit
overal bestaat en altijd.
Heer, mijn God, Gij hebt mij
gevormd en hervormd. Zeg aan mijn verlangende ziel wat Gij, God, nog
meer zijt dan wat zij heeft gezien, zodat zij zuiver kan zien wat zij
verlangt. Zij spant zich in om meer te zien en boven dat wat zij gezien
heeft, ziet zij niets dan duisternis. Of liever: zij ziet geen
duisternis, want die is er niet in U, maar zij ziet in dat zij niet
verder kan zien vanwege haar eigen gebrek aan licht.
Werkelijk, Heer, dit is ‘het ongenaakbaar licht’ (1 Tim. 6, 16)
waarin Gij woont. Want er is werkelijk niets anders dat in dit licht
kan binnendringen om U daar te aanschouwen. En de reden waarom ik dit
licht niet zie, is dat het voor mij te fel is. En toch, al wat ik zie,
zie ik door dat licht, zoals ons zwakke oog alles ziet dank zij het
licht van de zon dat zelf voor ons oog te fel is.
Mijn verstand is onvoldoende
voor dat licht. Het straalt te sterk. Mijn verstand kan het niet vatten
en het oog van mijn ziel houdt het niet uit om zich daarop langere tijd
te richten. Het wordt verblind door de glans, overweldigd door de
weidsheid, overstelpt door de onmetelijkheid en verward door de omvang.
Hoogste licht, onbereikbaar, volledige gelukzalige waarheid, hoe ver zijt Gij van mij af, al ben ik zo dicht bij U.
Hoe ver zijt Gij weg van mijn
ogen, al ben ik zo dicht bij voor U. Overal zijt Gij volledig aanwezig
en toch zie ik U niet. ‘In U beweeg ik mij, in U besta ik, en toch kan
ik niet bij U komen. Gij zijt in mij en om mij heen, en toch word ik U
niet gewaar.’
Ik bid, o God, dat ik U mag
kennen, dat ik U mag beminnen om mij in U te mogen verheugen. En als ik
daartoe in dit leven niet volledig in staat ben, laat mij dan hierin
toch van dag tot dag vooruitgaan, totdat die vreugde volkomen wordt.
Moge de kennis van U hier in mij toenemen en ginds volledig worden, moge
mijn liefde voor U groeien en ginds volkomen zijn, zodat mijn vreugde
hier groot is door de verwachting en ginds in werkelijkheid volmaakt.
Heer, door uw Zoon beveelt
Gij ons, of liever raadt Gij ons aan U te vragen, en Gij belooft dat wij
het zullen verkrijgen zodat ‘onze vreugde volkomen wordt’ (Joh. 16, 11).
Ik vraag, Heer, wat Gij ons aanraadt door onze wonderbare raadgever.
Mag ik ontvangen wat Gij door uw waarheid belooft, zodat ‘mijn vreugde
volkomen wordt’. Waarachtige God, ik vraag U dat ik mag ontvangen, zodat
‘mijn vreugde volkomen wordt’.
Intussen moet mijn geest
daarover nadenken, mijn tong daarover spreken, mijn hart dat beminnen en
mijn mond het verkondigen. Mijn ziel moet daarnaar hongeren, mijn
lichaam dorsten, mijn hele wezen verlangen, totdat ik zal binnengaan in
de vreugde van mijn Heer, de drieëne God, geprezen in eeuwigheid. Amen.