zondag 25 april 2021

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada IV Temporis Paschalis feria II Spiritus vivificat. De Geest maakt levend.


Ad Officium lectionis


Lectio altera

E Libro sancti Basilíi Magni epíscopi De Spíritu Sancto
(Cap. 15, 35-36: PG 32, 130-131)

Spiritus vivificat

Qui nostram vitam dispénsat Dóminus, baptísmatis pactum nobis státuit, mortis ac vitæ typum habens: mortis quidem imáginem explénte aqua, Spíritu vero vitæ arrham præbénte. Hinc ítaque nobis perspícuum est quod quærebátur, quámobrem aqua coniúncta fúerit Spirítui. Cum enim duo scopi propósiti sint in baptísmo, vidélicet ut aboleátur corpus peccáti, ne póstea fructíficet morti, tum ut vivátur Spíritu, et fructus habeátur in sanctificatióne; aqua, mortis éxhibet imáginem, corpus velut in sepúlcro recípiens; Spíritus vero vim vivíficam immíttit, a morte peccáti rénovans ánimas nostras in prístinam vitam. Hoc ígitur est dénuo nasci ex aqua et Spíritu: quippe quia mors perfícitur in aqua, vitam vero nostram operátur Spíritus.

Tribus ígitur demersiónibus, ac tótidem invocatiónibus, magnum baptísmatis mystérium perágitur, ut et mortis figúra exprimátur, et per traditiónem divínæ sciéntiæ ánimus illustrétur eórum qui baptizántur. Itaque si qua est grátia in aqua, non est ex ipsíus aquæ natúra, sed ex Spíritus præséntia. Non enim est baptísmus deposítio sórdium córporis, sed consciéntiæ bonæ interrogátio apud Deum. Itaque ad eam vitam, quæ est ex resurrectióne, præparans nos Dóminus, totam evangélicam conversatiónem propónit; ut non irascámur, ut malórum tolerántes simus et a voluptátum amóre puri, ut a stúdio pecúniæ mores sint líberi, præscríbens, ita ut quæ illud sæculum iuxta natúram póssidet, ea nos præcipiéntes ex ánimi inductióne peragámus.

Per Spíritum Sanctum datur in paradísum restitútio, ad regnum cælórum ascénsus, in adoptiónem filiórum réditus; datur fidúcia Deum appellándi Patrem suum, consórtem fíeri grátiæ Christi, fílium lucis appellári, ætérnæ glóriæ partícipem esse, et ut semel ómnia dicam, esse in omni benedictiónis plenitúdine, tum in præsénti hoc sæculo, tum in futúro: repositórum nobis in promíssis bonórum, quæ per fidem fruénda exspectámus, perínde quasi iam adsint, grátiam velut in spéculo contemplántes. Nam si talis est árrhabo, quale est illud quod perféctum est? et si tantæ sunt primítiæ, quæ erit totíus consummátio?

Tweede lezing

Uit het Boek over de H. Geest van de H. Basilius, bisschop
(Cap. 15, 35-36: PG 32, 130-131)

De Geest maakt levend

De Heer,  die ons het leven schenkt sloot een verdrag met ons in het Doopsel, dat een beeld in zich heeft van dood en leven: de onderdompeling in het water geeft ons een beeld van de dood, maar de Geest geeft ons een onderpand voor het leven. Nu wordt ons ook duidelijk, wat men vraagt, namelijk waarom hier het water in verband wordt gebracht met de Geest. Want bij het Doopsel wordt een tweevoudig doel beoogd, namelijk het bestaan in de zonde wordt vernietigd om daarna geen vrucht meer voort te brengen ten dode, en tevens dat men leeft door de Geest, om vruchten voort te brengen in heiligheid – en het water geeft ene beeld van de dood, dat het lichaam als in zijn graf opneemt; maar de Geest stort in ons een levendmakende kracht,  die onze zielen van de dood door de zonder hernieuwt tot het vroegere leven. Dat is dus het opnieuw geboren worden uit water en Geest: omdat de dood in het water voltrokken wordt, maar de Geest ons leven bewerkt.

Dus door de drievoudige onderdompeling met even zoveel aanroepingen wordt het grote mysterie van de Doop voltrokken, zodat én het beeld van de dood wordt ontrukt én de ziel van de dopeling wordt verlicht door de mededeling van de goddelijke kennis. Als er dus enige genade is in het water, komt die niet voort uit de natuur zelf van het water, maar uit de tegenwoordigheid van de Geest. Want het doopsel is niet een afwassing van lichamelijk vuil, maar een smeekbede van een goed geweten bij God. Terwijl dan de Heer ons voorbereidt op dat leven, dat volgt op de verrijzenis, houdt Hij ons de gehele evangelische levenswijze voor. Hij schrijft ons voor, dat wij niet moeten toornen, dat wij stand moeten houden tegen het kwaad, ons zuiver houden van genotzucht en dat onze levenswijze vrij moet zijn van begeerte naar geld, zo dat wij datgene wat de wereld volgens zijn natuur bezit, meten vermijden en handelen uit overtuiging.

Door de Heilige Geest wordt ons het herstel in het paradijs teruggegeven, de opstijging naar het Rijk der hemelen en de terugkeer tot de aanneming als kind. Ons wordt het vertrouwen geschonken God onze Vader te noemen, deelgenoot te worden aan de genade van Christus, een kind van het licht te worden genoemd, deel te hebben aan de eeuwige glorie en, om het met een woord te zeggen, te leven in de volheid van alle zegeningen, zowel in de tegenwoordige wereld als in de toekomstige: namelijk in de beloften aangaande de goederen die voor ons zijn weggelegd,  en die wij door het geloof zo verwachten te genieten alsof ze al tegenwoordig waren, terwijl we die genade als in een spiegel beschouwen.  Want als zo al het onderpand is , wat zal het dan zijn, als dit tot werkelijkheid is gekomen? En als dat al het begin is, wat zal dan wel de voltooiing zijn van het geheel?