Uit de Preken van de H. Anselmus, bisschop
O Maagd, door wier zegeningen
heel de natuur gezegend wordt
Hemel, sterren, aarde, rivieren, dag en nacht en alles wat dienen kan
voor de macht en het nut van de mens, verheugen zich – nu de glans van dat al
verloren was – in u, Meesteres, omdat die schepping door u in zekere zin weer
herrezen is en met een onuitsprekelijke gratie bekleed is. Al die schepselen
waren als het ware dood, omdat de oorspronkelijke menselijke waardigheid
verloren was gegaan, die moest helpen dat alles te beheersen en te gebruiken om
God ermee te verheerlijken, waarvoor het geschapen was. Al die schepselen
werden met geweld vernield en verloren hun schoonheid door het misbruik van de
afgodendienst, waarvoor zij niet gemaakt waren. Maar nu zij als het ware
herrezen zijn, verheugen zij zich, omdat zij nu geregeerd worden door het
bestuur van mensen, die God erkennen en die door hen te gebruiken, hen prijzen.
Al die vernieuwde schepselen juichen nu als het ware met een
onvergelijkelijke gratie, omdat zij nu God zelf hun eigen Schepper, - niet
alleen onzichtbaar boven zich als bestuurder wisten, maar ook zichtbaar in hun
midden, doordat Hij hen gebruikte, – zagen als hun Heiligmaker. En al die grote
goederen zijn ons toegekomen door de gezegende Vrucht van de gezegende schoot
van de gezegende Maria.
Want door de volheid van uw genade verheugen zich al die schepselen,
bevrijd uit de onderwereld, en zij die op de aarde zijn, zijn blij, omdat zij
hersteld zijn.
Door dezelfde glorievolle Zoon van uw glorievolle maagdelijkheid
juichen nu alle rechtvaardigen, die stierven vóór zijn levengevende dood, over
de verlossing uit hun gevangenschap; en de engelen verheugen zich over het
herstel van hun halfverwoeste staat.
O, Vrouw, vol en overvol van genade: elk schepsel, dat besproeid wordt
door uw uitbundige volheid, bloeit aldus weer op! O, gezegende en boven alle
maat gezegende, door wier zegening heel de natuur wordt gezegend, niet alleen
gij zelf als geschapene door de Schepper, maar ook de Schepper door zijn
schepsel!
God – wiens Zoon zelf, alleen aan Hem gelijk en van Hem voortkomend en
Die Hij met heel zijn liefde als Zichzelf bemint – Hij gaf die Zoon aan Maria.
En uit Maria schiep God zich een Zoon, niet een andere maar dezelfde, zodat Hij
van nature een en dezelfde Zoon was: gemeenschappelijk van God en van Maria.
Geheel de natuur is door God geschapen en God is uit Maria geboren. God heeft
alles geschapen en Maria heeft God gebaard. God, die alles heeft geschapen,
vormde Zichzelf uit Maria. En zo heeft Hij herschapen wat Hij eens geschapen
had. Hij, die alles uit het niet tevoorschijn kon brengen, wilde, toen dat
alles geschonden was, dit niet herstellen zonder Maria.
God is derhalve de Vader van de schepselen, Maria de Moeder van de
hernieuwde schepselen. God is de Vader van de grondvesting van alles, Maria de
Moeder van het herstelde alles. God immers bracht Hem voort, door Wie alles is
geschapen; Maria bracht Hem voort, door Wie alles werd verlost. God bracht Hem
voort, zonder Wie er geheel niets bestaat; Maria bracht Hem voort, zonder Wie
er niets goeds bestaat.
O, waarlijk is de Heer met U, aan wie de Heer het gaf, dat heel de
natuur zoveel aan U verschuldigd is met zichzelf erbij.
(Oratio 52 PL 158: 955-956)