I n l e i d
i n g
Steeds weer
opnieuw wordt God in de gebeden van de Kerk als de barmhartige en goede God
aangesproken; in dit collectegebed met een bijzondere nadruk als “de bron van
alle ontferming en goedheid”. Hij is niet alleen zelf barmhartig en goed, maar
ook Schepper, die barmhartigheid en goedheid bewerkt. Met het berouwvolle
gebed: “Ach Heer, grote en geduchte God, die het verbond gestand doet en vol
erbarmen zijt voor hen die U liefhebben en uw geboden onderhouden” richtte de
profeet Daniël (Dan 9,4b) zich tot
God, maar God is óók barmhartig voor hen die Hem niet liefhebben en die niet
zijn geboden onderhouden.
Uit de hand van
God kan slechts het goede voortkomen: “God zag, dat alles wat Hij gemaakt had,
goed was” (Gen 1,31). Waar het goede
ontstaat, daar is God de Oorsprong en de Bewerker: “Elke goede gave, elk
volmaakt geschenk daalt neer van boven, van de Vader der hemellichten” (Jac 1,17).
Daarom is God er
ook als het ware op uit het kwaad en bijzonder het boze in de wereld te delgen,
zoals een geneesheer die een zieke heelt.
T e k s t
Missale Romanum 1970
Deus, omnium misericordiarum et totius bonitatis auctor,
qui peccatorum remedia
in ieiuniis, orationibus et eleemosynis demonstrasti,
hanc humilitatis nostræ confessionem propitius intuere,
ut, qui inclinamur conscientia nostra,
tua semper misericordia sublevemur.
Altaarmissaal Nederlandse
Kerkprovincie 1979
God, alle goedheid
en barmhartigheid vindt haar oorsprong in U:
Gij leert ons dat
vasten, gebed en vrijgevigheid middelen tegen de zonde zijn.
Zie genadig naar
ons, zwakke mensen, die onze schuld belijden;
onder onze fouten
gaan wij gebukt,
maar wil ons in uw barmhartigheid telkens weer oprichten.
Werkvertaling
God, Schepper van alle barmhartigheid en van heel de goedheid,
(Gij) die de redmiddelen voor de zonden hebt aangewezen in vasten, gebeden en
aalmoezen,
richt uw blik
genadig op deze belijdenis van onze zwakheid,
zodat wij, die ons klein maken door ons geweten,
altijd weer door uw barmhartigheid opgericht worden. L i t u r g i s c h
e a n t e c e d e n t e n
Het
collectegebed gaat terug tot op het Gelasianum
Vetus f. 249 (Vat. Reg. lat. 316, 1e helft 8e eeuw)
en andere contemporaine codices (E.Moeller, J.M.Clément en B. Coppieters ’t
Wallant, Corpus Orationum II, Pars I,
Turnhout 1993, nr. 1289) en heeft
sinds de postconciliaire liturgische hervorming voor het eerst een plaats
gekregen in het Romeinse Missaal.
S t r u c t u u r a n a l y
s e e n
s t i j l f i g u r e n
1.Deus, omnium misericordiarum et totius bonitatis auctor,
2.qui peccatorum remedia
in ieiuniis, orationibus et eleemosynis demonstrasti,
3.hanc humilitatis nostræ confessionem propitius intuere,
4.ut, qui inclinamur conscientia nostra,
tua semper misericordia sublevemur.
Ad 1
Deus, omnium misericordiarum et totius
bonitatis auctor: uitgebreide anaklese (aanroeping van de Naam van God) met
vermelding van de goddelijke eigenschappen van misericordia /
barmhartigheid en bonitas / goedheid, onderstreept door de adiectieva omnis
/ elk, ieder en in het meervoud alle en totus / geheel, volledig, die
een volmaakte maat uitdrukken. Deus: vocativus, gevolgd door een nevengeschikte
zin waarin God vervolgens wordt aangesproken als auctor/bewerker van genoemde
eigenschappen. Auctor: vocativus, gevolgd door de bijvoeglijke bepaling
omnium….bonitatis, vier genitivusvormen die het substantivum auctor nader
verklaren (genitivus explicativus).
Ad 2
qui peccatorum remedia
in ieiuniis, orationibus et eleemosynis demonstrasti: relatieve bijzin met het
verbum demonstrasti (2e pers. enkelv. van het perfectum
activi) [Gij] die hebt aangewezen, dat het object peccatorum remedia, de
geneesmiddelen van/voor de zonden in de accusativus (remedia) bij zich heeft;
peccatorum, bijvoeglijke bepaling in de genitivus als object van remedia
(genitivus obiectivus). In ieiuniis, orationibus et eleemosynis: bijwoordelijke
bepaling samengesteld uit het voorzetsel in dat de ablativus bij zich
heeft, waarmee wordt aangeduid waarin de remedie is gelegen.
In deze bijzin wordt Gods handelen in herinnering geroepen (anamnese),
zijn raadgevingen en oproepen tot het Joodse volk in tijden van onheil alsook
de aanwijzingen van Jezus wanneer Hij bijvoorbeeld de Apostelen instrueert
inzake duiveluitdrijvingen.
Ad 3
hanc humilitatis nostræ confessionem propitius intuere, hoofdzin centraal
in de oratie met eerste deel van de bede. Intuere, imperativusvorm van
het deponens intueri (voor betekenissen zie bespreking collectegebed vorige
zondag). Propitius, genadig, genegen, (goed)gunstig: bijwoordelijke
bepaling bij het verbum; hanc humilitatis nostræ confessionem: object
van het verbum intuere met de congruerende accusativusvormen hanc…onfessionem.
In dit zinsdeel een hyperbaton. Klassieke plaatsing van de bijvoeglijke bepaling
(humilitatis nostræ: congruerende genitivi) tussen de naamwoorden
(hanc..confessionem) die door deze bepaling nader gepreciseerd worden.
Ad 4
ut, qui inclinamur conscientia nostra [a], tua semper
misericordia sublevemur [b]: finale/doelaangevende bijzin klassiek ingeleid
door het voegwoord ut, onderbroken door de relatieve bijzin qui…nostra.
De ut-zin bevat het tweede deel van de bede met finaal aspect [b] met het
karakter van een wens (optativus), vandaar het verbum sublevemur in de
coniunctivus, hetgeen bevorderd moet worden door de gesteltenis van de bidders
[a]. Semper/altijd:
bijwoordelijke bepaling van tijd; tua [semper] misericordia:
bijwoordelijke bepaling in de ablativus: door uw barmhartigheid (ablatvus
causæ). Hyperbaton.
[ut] qui inclinamur conscientia nostra: relatieve oftewel
bijvoeglijke bijzin, ingeleid door het relativum qui met het ingesloten
antecedent wij, uitgedrukt door de persoonsuitgang -mur van het gezegde
inclinamur , 1e pers. meervoud van het passief gebruikte werkwoord
inclinare (= 1. neigen, buigen 2. ingieten, inschenken 3. pass. wankelen en ook zich bukken, zich klein/nederig maken) in de indicativus omdat
het verbum een realiteit aanduidt
De verba
inclinamur en sublevemur vormen een mooie antithese.
Drie van de vier verba in de oratie staan naar klassiek gebruik
achteraan.
B i j b e l s e b r o n n e n
e n c o n t e x t
Cf. Tob 12,8-9; Matth 6,1-18
Het collectegebed herinnert ons aan de
door Jezus zelf aangewezen heelmiddelen voor de zonden: gebed, vasten (cf Math 6,1-18; 9,14), het geven van
aalmoezen en werken van barmhartigheid (cf Math
6,1; Luc 12,33). Wanneer Jezus de
epileptische demon uitdrijft zegt Hij dat dit soort demonen slechts door gebed én
vasten is uit te drijven (cf Mc 9,29). In Handelingen 10 verzekert een engel de centurio Cornelius dat zijn
gebeden en aalmoezen bij God behagen hebben gevonden (letterlijk: Uw gebeden en
aalmoezen zijn omhoog gestegen en voortdurend in Gods gedachte).
S i n t A u g u s t i n u s:
“Vis orationem
tuam volare ad Deum? Fac illi duas alas, ieiunium et
eleemosynam”.
Wil je dat je gebed tot God opvliegt? Geef
het dan twee vleugels: vasten en aalmoezen.
(Enarratio in Ps 42, 8).
I n h o u d
God wordt aangesproken als de Vader van barmhartigheid en
voortbrenger (bron) van alle goedheid en verder beschreven als degene die
aangeeft dat vasten, gebed en aalmoezen (heils)-middelen zijn tegen de zonde.
Het tweede is een toepassing van het eerste en onderstreept dat God Zijn
barmhartigheid uitstrekt over ons in het tweevoudige feit dat er (heils)-middelen
bestaan tegen de zonde en Hij heeft ons verteld wat deze zijn.
Het collectegebed vraagt God om barmhartig en genadig neer
te zien op “deze belijdenis van onze geringheid)” opdat wij die gebukt gaan
onder ons schuldbewustzijn - qui inclinamur conscientia nostra - altijd door Uw
barmhartigheid weer worden opgericht - tua semper misericordia sublevemur.
Ons schuldbewustzijn en
Gods barmhartigheid worden geplaatst tussen twee tegengestelde woorden. Inclino
betekent zich bukken, doorbuigen, klein maken; en sublevo opheffen,
oprichten, ondersteunen. Het sub van sublevo draagt het concept met
zich mee dat het oprichten plaatsvindt met ondersteuning van beneden uit. Wij
die gebukt gaan of zelfs verpletterd worden onder het gewicht van schuld, een
schuld die ons geweten erkent, vragen te mogen worden opgericht door de bestendige
en onderliggende ondersteuning van Gods barmhartigheid.
Gods barmhartigheid is het sleutelwoord van het
collectegebed en wordt bij elkaar driemaal genoemd: misericordiarum,
misericordia en propitius (naar de betekenis). Wij vragen God op de belijdenis
van onze zwakheid (kleinheid) neer te zien of barmhartig te beschouwen; dit is
niet eenvoudig het collectegebed dat wij bidden, maar het is de wijze waarop
wij ernaar streven om te vasten, te bidden en aalmoezen te geven – dat is de
wijze waarop wij onszelf geven aan de door God geopenbaarde middelen tegen de
zonde.
Dit is in het postconciliaire missaal het eerste
collectegebed van een zondag in de Veertigdagentijd waarin gewag wordt gemaakt
van onze zondigheid of waar gesproken wordt over lichamelijke ascese – en dit
doet het in beide opzichten op krachtige wijze.
In de
Veertigdagentijd toont God ons - zoals gezegd - een weg naar genezing door middel van vasten,
gebed en het geven van aalmoezen. Dit is “een tijd van meer toeleg op het
bidden, van grotere aandacht voor de liefde tot de naaste, een tijd van grotere
trouw aan de sacramenten” om met een zuiver hart naar Pasen op te gaan, zo
formuleert de eerste Prefatie van deze liturgische tijd deze weg. Een weg afgelegd
door de biddende gemeenschap met werken van versterving, gebed en liefde. Zo
“behoedt God ons, zondaars, voor overmoed en eigenwaan en omdat wij het voedsel
broederlijk delen met hen die honger hebben maakt Hij ons tot navolgers van
zijn goedheid en mildheid” (vgl. Prefatie II van de Veertigdagentijd). Diep
gebogen en vol schaamte bij het onderzoeken van haar geweten bekent de Kerk en
wij met haar, onze zonden en vragen God ons in zijn barmhartigheid weer op te
richten alsook zijn hulp om staande te blijven tijdens de volgende etappes van
de zware vastenmars. Brengen wij ons de militaire beeldspraak voor onze
oefeningen in herinnering en de discipline die we de afgelopen weken hebben
betracht!
Gewetensonderzoek is een goede oefening voor de
nederigheid.
Het
onderzoek van ons geweten brengt dikwijls zaken aan het licht die ons doen
vrezen of ons de moed ontnemen. Als we slap zijn in onze houding of ons geloof,
zal de duivel, die oude vijand van onze zielen, de “vader van de leugen” ons
rauw confronteren met onze lelijkheid en ons aanzetten alle hoop te laten varen
nog een goed moreel leven te kunnen leiden, of in het uiterste geval, gered te
worden.
Of op
een minder dramatisch vlak, we kunnen versagen in onze voornemens voor de Veertigdagentijd
waarbij één enkele dag een vrije val naar beneden kan veroorzaken zodat we de
vlag strijken en opgeven.
Daarom
is de “vastendiscipline” zo belangrijk.
Door
gedisciplineerd vast te houden aan een voornemen ook al breekt het ons nog zo
op, leren we onze begeerten te besturen, ons geweten te onderzoeken, boete te
doen en het “vlees” te laten ondervinden wat deugd is.
In
combinatie met zelftucht (discipline) zullen erkenning van zonden en tekorten
ons doen “buigen”, om met ootmoedig vertrouwen een beroep te doen op de
barmhartigheid van Christus die de prijs voor onze verlossing heeft betaald.
Het Gregoriaanse
repertoire heeft twee Latijnse gezangen bewaard die vanwege hun boetvaardig
karakter in tekst en melodie, traditioneel in de Veertigdagentijd door de
katholieke Kerk worden gebruikt. Het zijn het strofische gezang “Parce, Domine, parce populo tuo; ne in
aeternum irascaris nobis” waarvan de beginregel, die tegelijk refrein, is
teruggaat op Joel 2,17 en de hymne “Attende Domini, et miserere quia peccavimus
tibi” waarvan de tekst steunt op een 10e eeuwse Mozarabische
litanie. (Het Collectegebed van de 2e
zondag van de Veertigdagentijd stamde eveneens uit de Mozarabische liturgische
traditie (Spanje, 4e-9e eeuw).
Bij velen – en ook
bij de schola van de Basiliek van Sint Odiliënberg – is het “Attende Domine” een ook door de
gelovigen in de kerk inclusief zusters gewaardeerd favoriet gezang in deze
bijzondere liturgische tijd.
V o c a b u l a r i u m
Auctor, - oris,
1. schepper, verwekker 2. maker, bewerker, schrijver (vgl. auteur en autoriteit van auctoritas, - atis, gezag).
Demonstrare, 1.aanwijzen, tonen 2. uiteenzetten 3.
bewijzen (vgl. demonstreren,
demonstratie, demonstratief).
Remedium, -i, 1.geneesmiddel 2. heilmiddel, redmiddel
(vgl. remedie).
Ieiunium, -i, 1. het vasten 2. het nuchter zijn 3.
honger.
Eleemosyna, -æ, aalmoes. Afgeleid van het oud-Griekse ἐλεήμων
(eleimon), wat barmhartig betekent. (Geldelijke gift of materiële gave aan de
armen).
Misericordia betekent “barmhartigheid”,
“ontferming”, “mededogen”, “genade”; in het meervoud “werken van
barmhartigheid”. In de oraties van het Romeins Missaal komen beide vormen en
betekenissen frequent voor. Sublevo
betekent letterlijk “optillen/opheffen van beneden”, “ondersteunen” en vandaar
“bijstaan, troosten”. De werkwoordsvorm sublevamus vinden we in de reeds
boven genoemde mooie vastenhymne Attende, Domine:
Ad te Rex summe, omnium Redemptor,
oculos nostros sublevamus flentes:
exaudi, Christe, supplicantum preces.
Tot U, hoogverheven Koning, Verlosser
van ons allen,
slaan wij wenend onze ogen op:
Christus, verhoor de gebeden van hen
die tot U smeken.
Confessio, onis is in de Latijnse Vulgaat (Hebr
3,1) en in Epistola 7,5 van de H.
Gregorius de Grote (+604) “geloof,
geloofsbelijdenis” in de betekenis van “een belijden, een erkenning van
Christus”. Bij de H. Augustinus heft confessio
drie hoofdbetekenissen: “het belijden van het geloof in God”, “de lof van God,
en het belijden van onze zonden tegenover God, schuldbelijdenis”.
Conscientia, æ betekent op de eerste plaats “kennis van iets
samen met iemand anders”. Merk de eenheid op in de kennis, uitgedrukt in
het voorvoegsel con- . Het betekent
ook “bewustzijn” in de zin van kennis van gevoelens over een zaak. Het heeft
ook een morele betekenis in de zin van “bewustzijn van goed of slecht”.