maandag 1 februari 2016

Liturgia Horarum / Getijdengebed Lezing van de maandag 4e week per annum "Over de psalmen"


 "Over de Psalmen" van de H. Hilarius van Poitiers

Alle gelovigen waren één van hart en één van geest

Ziet, hoe goed en lieflijk het is, als broeders eendrachtig samen te leven. Ja, het is goed en lieflijk, als broeders eendrachtig samen te leven, want als zij eensgezind samen zijn, komen zij samen in de kring van de Kerk; als zij broeders worden genoemd, zijn zij verenigd in de liefde van eenzelfde wil.

Wij lezen immers, dat bij de eerste prediking van de Apostelen dit het grote gebod was, want er staat: Want alle gelovigen waren één van hart en één van ziel. Dit toch paste aan het Volk Gods: broeders te zijn onder één Vader, onder één Geest één te zijn, eendrachtig in één huis te wonen, onder het beeld van één lichaam leden te zijn van dat éne Lichaam.

Het is lieflijk en goed als broeders eendrachtig samen te leven,. Een vergelijking toch van dit goede een aangename geeft ons de Profeet, als hij zegt: Het is als kostbare balsem op het hoofd, die afdruipt op de baard van Aäron, die afdruipt op de rand van zijn kleed. De balsem van Aäron was samengesteld uit odeuren, waarmee hij gezalfd werd tot priester. Die wijding wilde God op de eerste plaats voor zijn priester; ook onze Heer werd onzichtbaar gezalfd boven zijn gelijken. Dit is geen aardse zalving, niet met een hoorn, zoals bij koningen, maar Hij werd met olie der vreugde gezalfd. Na die zalving werd Aäron dan ook volgens de Wet ʻgezalfdeʼ genoemd.

Zoals derhalve deze zalf de onreine geesten uit de harten verdrijft, waar deze ook wordt toegepast, zo ademen wij door de zalving van de liefde de eendracht, die God reeds aangenaam is, zoals de Apostel zegt: Wij zijn de goede geur van Christus. Zoals derhalve deze olie bij zijn eerste priester, Aäron, God aangenaam was, zo is het goed en aangenaam als broeders eensgezind samen te leven.

De zalving gaat van het hoofd naar de baard. De baard toch is het sieraad van de mannelijke leeftijd. Want wij moeten geen kleine kinderen zijn in Christus, behalve in dat opzicht, dat genoemd wordt, namelijk dat wij klein zijn in boosheid, niet van geest. De ongelovigen echter worden door de Apostel alleen kleine kinderen genoemd, omdat zij te zwak zijn voor stevig voedsel en nog melk nodig hebben, zoals hij zegt: Melk heb ik u gegeven, geen vaste spijs, die kondt gij nog niet verdragen; zelfs nu kunt ge het nog niet.

(Tract. in Ps 132: PLS 1, 244-245)