"Over de Psalmen" van de
H. Hilarius van Poitiers
Alle
gelovigen waren één van hart en één van geest
Ziet, hoe
goed en lieflijk het is, als broeders eendrachtig samen te leven. Ja, het
is goed en lieflijk, als broeders eendrachtig samen te leven, want als zij
eensgezind samen zijn, komen zij samen in de kring van de Kerk; als zij
broeders worden genoemd, zijn zij verenigd in de liefde van eenzelfde wil.
Wij lezen immers, dat bij de eerste prediking van
de Apostelen dit het grote gebod was, want er staat: Want alle gelovigen waren één van hart en één van ziel. Dit toch
paste aan het Volk Gods: broeders te zijn onder één Vader, onder één Geest één
te zijn, eendrachtig in één huis te wonen, onder het beeld van één lichaam
leden te zijn van dat éne Lichaam.
Het is lieflijk en goed als broeders eendrachtig
samen te leven,. Een vergelijking toch van dit goede een aangename geeft ons de
Profeet, als hij zegt: Het is als
kostbare balsem op het hoofd, die afdruipt op de baard van Aäron, die afdruipt
op de rand van zijn kleed. De balsem van Aäron was samengesteld uit
odeuren, waarmee hij gezalfd werd tot priester. Die wijding wilde God op de eerste
plaats voor zijn priester; ook onze Heer werd onzichtbaar gezalfd boven zijn gelijken. Dit is geen aardse
zalving, niet met een hoorn, zoals bij koningen, maar Hij werd met olie der vreugde gezalfd. Na die
zalving werd Aäron dan ook volgens de Wet ʻgezalfdeʼ genoemd.
Zoals derhalve deze zalf de onreine
geesten uit de harten verdrijft, waar deze ook wordt toegepast, zo ademen wij
door de zalving van de liefde de eendracht, die God reeds aangenaam is, zoals
de Apostel zegt: Wij zijn de goede geur
van Christus. Zoals derhalve deze olie bij zijn eerste priester, Aäron, God
aangenaam was, zo is het goed en aangenaam als broeders eensgezind samen te
leven.
De zalving gaat van het hoofd
naar de baard. De baard toch is het sieraad van de mannelijke leeftijd. Want
wij moeten geen kleine kinderen zijn in Christus, behalve in dat opzicht, dat genoemd
wordt, namelijk dat wij klein zijn in boosheid, niet van geest. De ongelovigen
echter worden door de Apostel alleen kleine kinderen genoemd, omdat zij te zwak
zijn voor stevig voedsel en nog melk nodig hebben, zoals hij zegt: Melk heb ik u gegeven, geen vaste spijs, die
kondt gij nog niet verdragen; zelfs nu kunt ge het nog niet.
(Tract. in Ps 132:
PLS 1, 244-245)