zaterdag 27 februari 2016

Collectegebed Derde zondag Veertigdagentijd "Wil ons in Uw barmhartigheid steeds weer oprichten"


I n l e i d i n g
Steeds weer opnieuw wordt God in de gebeden van de Kerk als de barmhartige en goede God aangesproken; in dit collectegebed met een bijzondere nadruk als “de bron van alle ontferming en goedheid”. Hij is niet alleen zelf barmhartig en goed, maar ook Schepper, die barmhartigheid en goedheid bewerkt. Met het berouwvolle gebed: “Ach Heer, grote en geduchte God, die het verbond gestand doet en vol erbarmen zijt voor hen die U liefhebben en uw geboden onderhouden” richtte de profeet Daniël (Dan 9,4b) zich tot God, maar God is óók barmhartig voor hen die Hem niet liefhebben en die niet zijn geboden onderhouden.
Uit de hand van God kan slechts het goede voortkomen: “God zag, dat alles wat Hij gemaakt had, goed was” (Gen 1,31). Waar het goede ontstaat, daar is God de Oorsprong en de Bewerker: “Elke goede gave, elk volmaakt geschenk daalt neer van boven, van de Vader der hemellichten” (Jac 1,17).
Daarom is God er ook als het ware op uit het kwaad en bijzonder het boze in de wereld te delgen, zoals een geneesheer die een zieke heelt.

T e k s t
Missale Romanum 1970
Deus, omnium misericordiarum et totius bonitatis auctor,
qui peccatorum remedia
in ieiuniis, orationibus et eleemosynis demonstrasti,
hanc humilitatis nostræ confessionem propitius intuere,
ut, qui inclinamur conscientia nostra,
tua semper misericordia sublevemur.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
God, alle goedheid en barmhartigheid vindt haar oorsprong in U:
Gij leert ons dat vasten, gebed en vrijgevigheid middelen tegen de zonde zijn.
Zie genadig naar ons, zwakke mensen, die onze schuld belijden;
onder onze fouten gaan wij gebukt,
maar wil ons in uw barmhartigheid telkens weer oprichten.
Werkvertaling                                                                             
God, Schepper van alle barmhartigheid en van heel de goedheid,                                            
(Gij) die de redmiddelen voor de zonden hebt aangewezen in vasten, gebeden en aalmoezen,
richt uw blik genadig op deze belijdenis van onze zwakheid,                                                       
zodat wij, die ons klein maken door ons geweten,                                                         
altijd weer door uw barmhartigheid opgericht worden.                                                                                                                                                                                                                                          L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n

Het collectegebed gaat terug tot op het Gelasianum Vetus f. 249 (Vat. Reg. lat. 316, 1e helft 8e eeuw) en andere contemporaine codices (E.Moeller, J.M.Clément en B. Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum II, Pars I, Turnhout 1993, nr. 1289) en heeft sinds de postconciliaire liturgische hervorming voor het eerst een plaats gekregen in het Romeinse Missaal.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n

1.Deus, omnium misericordiarum et totius bonitatis auctor,
2.qui peccatorum remedia
in ieiuniis, orationibus et eleemosynis demonstrasti,
3.hanc humilitatis nostræ confessionem propitius intuere,
4.ut, qui inclinamur conscientia nostra,
tua semper misericordia sublevemur.
Ad 1
Deus, omnium misericordiarum et totius bonitatis auctor: uitgebreide anaklese (aanroeping van de Naam van God) met vermelding van de goddelijke eigenschappen van misericordia / barmhartigheid en bonitas / goedheid, onderstreept door de adiectieva omnis / elk, ieder en in het meervoud alle en totus / geheel, volledig, die een volmaakte maat uitdrukken. Deus: vocativus, gevolgd door een nevengeschikte zin waarin God vervolgens wordt aangesproken als auctor/bewerker van genoemde eigenschappen. Auctor: vocativus, gevolgd door de bijvoeglijke bepaling omnium….bonitatis, vier genitivusvormen die het substantivum auctor nader verklaren (genitivus explicativus).
Ad 2
qui peccatorum remedia in ieiuniis, orationibus et eleemosynis demonstrasti: relatieve bijzin met het verbum demonstrasti (2e pers. enkelv. van het perfectum activi) [Gij] die hebt aangewezen, dat het object peccatorum remedia, de geneesmiddelen van/voor de zonden in de accusativus (remedia) bij zich heeft; peccatorum, bijvoeglijke bepaling in de genitivus als object van remedia (genitivus obiectivus). In ieiuniis, orationibus et eleemosynis: bijwoordelijke bepaling samengesteld uit het voorzetsel in dat de ablativus bij zich heeft, waarmee wordt aangeduid waarin de remedie is gelegen.
In deze bijzin wordt Gods handelen in herinnering geroepen (anamnese), zijn raadgevingen en oproepen tot het Joodse volk in tijden van onheil alsook de aanwijzingen van Jezus wanneer Hij bijvoorbeeld de Apostelen instrueert inzake duiveluitdrijvingen.
Ad 3
hanc humilitatis nostræ confessionem propitius intuere, hoofdzin centraal in de oratie met eerste deel van de bede. Intuere, imperativusvorm van het deponens intueri (voor betekenissen zie bespreking collectegebed vorige zondag). Propitius, genadig, genegen, (goed)gunstig: bijwoordelijke bepaling bij het verbum; hanc humilitatis nostræ confessionem: object van het verbum intuere met de congruerende accusativusvormen hanc…onfessionem. In dit zinsdeel een hyperbaton. Klassieke plaatsing van de bijvoeglijke bepaling (humilitatis nostræ: congruerende genitivi) tussen de naamwoorden (hanc..confessionem) die door deze bepaling nader gepreciseerd worden.
Ad 4
ut, qui inclinamur conscientia nostra [a], tua semper misericordia sublevemur [b]: finale/doelaangevende bijzin klassiek ingeleid door het voegwoord ut, onderbroken door de relatieve bijzin qui…nostra. De ut-zin bevat het tweede deel van de bede met finaal aspect [b] met het karakter van een wens (optativus), vandaar het verbum sublevemur in de coniunctivus, hetgeen bevorderd moet worden door de gesteltenis van de bidders [a]. Semper/altijd: bijwoordelijke bepaling van tijd; tua [semper] misericordia: bijwoordelijke bepaling in de ablativus: door uw barmhartigheid (ablatvus causæ). Hyperbaton.
[ut] qui inclinamur conscientia nostra: relatieve oftewel bijvoeglijke bijzin, ingeleid door het relativum qui met het ingesloten antecedent wij, uitgedrukt door de persoonsuitgang -mur van het gezegde inclinamur , 1e pers. meervoud van het passief gebruikte werkwoord inclinare (= 1. neigen, buigen 2. ingieten, inschenken 3. pass. wankelen en ook zich bukken, zich klein/nederig maken) in de indicativus omdat het verbum een realiteit aanduidt
De verba inclinamur en sublevemur vormen een mooie antithese.
Drie van de vier verba in de oratie staan naar klassiek gebruik achteraan.
B i j b e l s e  b r o n n e n  e n  c o n t e x t

Cf. Tob 12,8-9; Matth 6,1-18
Het collectegebed herinnert ons aan de door Jezus zelf aangewezen heelmiddelen voor de zonden: gebed, vasten (cf Math 6,1-18; 9,14), het geven van aalmoezen en werken van barmhartigheid (cf Math 6,1; Luc 12,33). Wanneer Jezus de epileptische demon uitdrijft zegt Hij dat dit soort demonen slechts door gebed én vasten is uit te drijven (cf  Mc 9,29). In Handelingen 10 verzekert een engel de centurio Cornelius dat zijn gebeden en aalmoezen bij God behagen hebben gevonden (letterlijk: Uw gebeden en aalmoezen zijn omhoog gestegen en voortdurend in Gods gedachte).
S i n t  A u g u s t i n u s:

“Vis orationem tuam volare ad Deum?  Fac illi duas alas, ieiunium et eleemosynam”.
Wil je dat je gebed tot God opvliegt? Geef het dan twee vleugels: vasten en aalmoezen.
(Enarratio in Ps 42, 8).
I n h o u d

God wordt aangesproken als de Vader van barmhartigheid en voortbrenger (bron) van alle goedheid en verder beschreven als degene die aangeeft dat vasten, gebed en aalmoezen (heils)-middelen zijn tegen de zonde. Het tweede is een toepassing van het eerste en onderstreept dat God Zijn barmhartigheid uitstrekt over ons in het tweevoudige feit dat er (heils)-middelen bestaan tegen de zonde en Hij heeft ons verteld wat deze zijn.
Het collectegebed vraagt God om barmhartig en genadig neer te zien op “deze belijdenis van onze geringheid)” opdat wij die gebukt gaan onder ons schuldbewustzijn - qui inclinamur conscientia nostra - altijd door Uw barmhartigheid weer worden opgericht - tua semper misericordia sublevemur.
Ons  schuldbewustzijn en Gods barmhartigheid worden geplaatst tussen twee tegengestelde woorden. Inclino betekent zich bukken, doorbuigen, klein maken; en sublevo opheffen, oprichten, ondersteunen. Het sub van sublevo draagt het concept met zich mee dat het oprichten plaatsvindt met ondersteuning van beneden uit. Wij die gebukt gaan of zelfs verpletterd worden onder het gewicht van schuld, een schuld die ons geweten erkent, vragen te mogen worden opgericht door de bestendige en onderliggende ondersteuning van Gods barmhartigheid.
Gods barmhartigheid is het sleutelwoord van het collectegebed en wordt bij elkaar driemaal genoemd: misericordiarum, misericordia en propitius (naar de betekenis). Wij vragen God op de belijdenis van onze zwakheid (kleinheid) neer te zien of barmhartig te beschouwen; dit is niet eenvoudig het collectegebed dat wij bidden, maar het is de wijze waarop wij ernaar streven om te vasten, te bidden en aalmoezen te geven – dat is de wijze waarop wij onszelf geven aan de door God geopenbaarde middelen tegen de zonde.
Dit is in het postconciliaire missaal het eerste collectegebed van een zondag in de Veertigdagentijd waarin gewag wordt gemaakt van onze zondigheid of waar gesproken wordt over lichamelijke ascese – en dit doet het in beide opzichten op krachtige wijze.
In de Veertigdagentijd toont God ons - zoals gezegd -  een weg naar genezing door middel van vasten, gebed en het geven van aalmoezen. Dit is “een tijd van meer toeleg op het bidden, van grotere aandacht voor de liefde tot de naaste, een tijd van grotere trouw aan de sacramenten” om met een zuiver hart naar Pasen op te gaan, zo formuleert de eerste Prefatie van deze liturgische tijd deze weg. Een weg afgelegd door de biddende gemeenschap met werken van versterving, gebed en liefde. Zo “behoedt God ons, zondaars, voor overmoed en eigenwaan en omdat wij het voedsel broederlijk delen met hen die honger hebben maakt Hij ons tot navolgers van zijn goedheid en mildheid” (vgl. Prefatie II van de Veertigdagentijd). Diep gebogen en vol schaamte bij het onderzoeken van haar geweten bekent de Kerk en wij met haar, onze zonden en vragen God ons in zijn barmhartigheid weer op te richten alsook zijn hulp om staande te blijven tijdens de volgende etappes van de zware vastenmars. Brengen wij ons de militaire beeldspraak voor onze oefeningen in herinnering en de discipline die we de afgelopen weken hebben betracht!

Gewetensonderzoek is een goede oefening voor de nederigheid.
Het onderzoek van ons geweten brengt dikwijls zaken aan het licht die ons doen vrezen of ons de moed ontnemen. Als we slap zijn in onze houding of ons geloof, zal de duivel, die oude vijand van onze zielen, de “vader van de leugen” ons rauw confronteren met onze lelijkheid en ons aanzetten alle hoop te laten varen nog een goed moreel leven te kunnen leiden, of in het uiterste geval, gered te worden.
Of op een minder dramatisch vlak, we kunnen versagen in onze voornemens voor de Veertigdagentijd waarbij één enkele dag een vrije val naar beneden kan veroorzaken zodat we de vlag strijken en opgeven.
Daarom is de “vastendiscipline” zo belangrijk.
Door gedisciplineerd vast te houden aan een voornemen ook al breekt het ons nog zo op, leren we onze begeerten te besturen, ons geweten te onderzoeken, boete te doen en het “vlees” te laten ondervinden wat deugd is.
In combinatie met zelftucht (discipline) zullen erkenning van zonden en tekorten ons doen “buigen”, om met ootmoedig vertrouwen een beroep te doen op de barmhartigheid van Christus die de prijs voor onze verlossing heeft betaald.

Het Gregoriaanse repertoire heeft twee Latijnse gezangen bewaard die vanwege hun boetvaardig karakter in tekst en melodie, traditioneel in de Veertigdagentijd door de katholieke Kerk worden gebruikt. Het zijn het strofische gezang “Parce, Domine, parce populo tuo; ne in aeternum irascaris nobis” waarvan de beginregel, die tegelijk refrein, is teruggaat op Joel 2,17 en de hymne “Attende Domini, et miserere quia peccavimus tibi” waarvan de tekst steunt op een 10e eeuwse Mozarabische litanie. (Het Collectegebed van de 2e zondag van de Veertigdagentijd stamde eveneens uit de Mozarabische liturgische traditie (Spanje, 4e-9e eeuw).
Bij velen – en ook bij de schola van de Basiliek van Sint Odiliënberg – is het “Attende Domine” een ook door de gelovigen in de kerk inclusief zusters gewaardeerd favoriet gezang in deze bijzondere liturgische tijd.
V o c a b u l a r i u m

Auctor, - oris,  1. schepper, verwekker 2. maker, bewerker, schrijver (vgl. auteur en autoriteit van auctoritas, - atis, gezag).
Demonstrare, 1.aanwijzen, tonen 2. uiteenzetten 3. bewijzen (vgl. demonstreren, demonstratie, demonstratief).
Remedium, -i, 1.geneesmiddel 2. heilmiddel, redmiddel (vgl. remedie).
Ieiunium, -i, 1. het vasten 2. het nuchter zijn 3. honger.
Eleemosyna, -æ, aalmoes. Afgeleid van het oud-Griekse ἐλεήμων (eleimon), wat barmhartig betekent. (Geldelijke gift of materiële gave aan de armen).
Misericordia betekent “barmhartigheid”, “ontferming”, “mededogen”, “genade”; in het meervoud “werken van barmhartigheid”. In de oraties van het Romeins Missaal komen beide vormen en betekenissen frequent voor.  Sublevo betekent letterlijk “optillen/opheffen van beneden”, “ondersteunen” en vandaar “bijstaan, troosten”. De werkwoordsvorm sublevamus vinden we in de reeds boven genoemde mooie vastenhymne Attende, Domine:
Ad te Rex summe, omnium Redemptor,
oculos nostros sublevamus flentes:
exaudi, Christe, supplicantum preces.

Tot U, hoogverheven Koning, Verlosser van ons allen,
slaan wij wenend onze ogen op:
Christus, verhoor de gebeden van hen die tot U smeken.

Confessio, onis is in de Latijnse Vulgaat  (Hebr 3,1) en in Epistola 7,5 van de H. Gregorius de Grote (+604)  “geloof, geloofsbelijdenis” in de betekenis van “een belijden, een erkenning van Christus”. Bij de H. Augustinus heft confessio drie hoofdbetekenissen: “het belijden van het geloof in God”, “de lof van God, en het belijden van onze zonden tegenover God, schuldbelijdenis”.

Conscientia, æ betekent op de eerste plaats “kennis van iets samen met iemand anders”.  Merk de eenheid op in de kennis, uitgedrukt in het voorvoegsel  con- . Het betekent ook “bewustzijn” in de zin van kennis van gevoelens over een zaak. Het heeft ook een morele betekenis in de zin van “bewustzijn van goed of slecht”.