vrijdag 19 februari 2016

Liturgia Horarum / Getijdengebed Lezing van vrijdag in de 1e week van de Vasten


De ogen van de geest steeds gericht op het geduld van de Heer

Niets kan ons zo bezielen tot liefde voor onze vijanden, waarin de volmaaktheid van de broederlijke liefde gelegen is, dan de ontroerend mooie beschouwing van dat wonderbare geduld van Hem, waarmee Hij, de schone van gestalte boven alle mensenzonen, zijn innemend gelaat aan goddelozen prijs gaf om te bespuwen; toen Hij die ogen, die met een enkele wenk alles regeren, door goddelozen liet blinddoeken; toen Hij zijn Lichaam aan de geselslagen overgaf; toen Hij zijn Hoofd, huiveringwekkend voor Heerschappijen en Machten, onderwierp aan de hevige pijn van de doornenkroon; toen hij zichzelf overleverde aan smaad en spot; eindelijk, toen Hij kruis, spijkers, lans, gal en azijn geduldig verdroeg, in alles verdraagzaam, zachtmoedig en rustig.
Kortom, Hij werd als een schaap naar de slachtbank geleid, en als een lam zweeg Hij en deed zijn mond niet open voor zijn scheerders.
En als men dan die wonderbare stem hoort, vol zachtheid, vol liefde, vol onveranderlijke berusting, die zegt: Vader, vergeef het hun, wie zou dan niet terstond met alle liefde zijn vijanden omhelzen? Vader, zegt Hij, vergeef het hun. Wat had hier nog aan zachtmoedigheid of liefde kunnen worden toegevoegd?
Toch voegde Hij er nog iets aan toe. Het was Hem nog te weinig voor zijn vijanden te bidden, Hij wilde ze ook verontschuldigen. Vader, zegt Hij, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Het zijn wel grote zondaars, maar slechte beoordelaars. Daarom: Vader, vergeef het hun. Zij kruisigen. Wie zij kruisigen, weten ze echter niet, omdat als zij het geweten hadden, zij nooit de Heer der heerlijkheid gekruisigd zouden hebben. Daarom: Vader, vergeef het hun. Zij meenden te doen te hebben met een overtreder van de Wet, met een die zich de Godheid aanmatigde, met een volksverleider. Ik heb mijn gelaat voor hen verborgen gehouden en zij herkenden mijn majesteit niet. Daarom: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
Derhalve, om zichzelf te kunnen beminnen, mag men zich niet door vleselijke lusten laten bederven. Om echter niet ten val te komen voor de vleselijke begeerlijkheid, moet men al zijn genegenheid gericht houden op de bevalligheid van ’s Heren Lichaam. En verder, om nog volmaakter en heerlijker te rusten in de vreugde van de broederlijke liefde, moet men zijn vijanden in ware liefde met zijn armen omvatten.
Maar om te voorkomen, dat dit goddelijk vuur zou kunnen uitdoven, moet men de ogen van zijn geest steeds gericht houden op het rustige geduld van zijn beminde Heer en Verlosser.
Uit De Spiegel der liefde van de zalige abt Aelred van Rielvaulx: Lib 3,5: PL 195, 582