Het offer van Abraham
Abraham nam hout voor het offer en gaf het zijn zoon Isaäk te dragen,
zelf droeg hij het vuur en het mes, en zo gingen zij samen op weg. Het feit,
dat Isaäk voor zichzelf het hout droeg voor het offer, is een voorafbeelding
van het feit, dat ook Christus voor zichzelf het kruis droeg, en toch was het
dragen van het hout voor het offer de taak van de priester. Hij werd dus zelf
offer en priester. Maar ook hetgeen eraan wordt toegevoegd: en zij gingen samen op weg heeft hier
zijn symbolische betekenis. Want omdat Abraham het vuur en het mes droeg als op
weg om te gaan offeren, gaat Isaäk niet achter hem aan, maar naast hem mee,
opdat zou blijken, dat hij met de ander gelijkelijk het priesterschap vervult.
En wat gebeurt daarna? Isaäk,
zegt de Schrift, zei tot zijn vader
Abraham: Vader! Dat woord van
zijn zoon was voor hem op dat moment de stem van de bekoring. Want hoe denkt
ge, dat zijn zoon, die geofferd moest worden, door dit woord het innerlijk van
zijn vader heeft getroffen? En hoewel Abraham sterker was krachtens zijn
geloof, antwoordde hij toch met hartelijke gevoeligheid: Wat is er, mijn jongen? De ander zei: Zie, we hebben wel vuur en
offerhout, maar waar is het schaap voor het offer? Abraham antwoordde: God zelf
zal wel voor het offerschaap zorgen, mijn kind.
Mij ontroert het liefdevolle en voorzichtige antwoord van Abraham. Ik
weet niet, wat hij in de geest zag, omdat hij niet van het tegenwoordige, maar
van het toekomstige zei: God zelf zal wel
voor het offerdier zorgen. Zijn zoon, die iets vraagt over het
tegenwoordige, antwoordt hij met iets, wat in de toekomst zal gebeuren. De Heer
immers zorgde zelf voor zijn offerlam in Christus.
En Abraham strekte zijn hand uit,
om het mes te grijpen en zijn zoon te doden. Daar riep de engel van de Heer uit
de hemel hem toe en sprak: Abraham, Abraham! Deze zei: Hier ben ik. De engel
sprak: Sla uw hand niet aan de knaap en doe hem geen kwaad. Want nu weet ik,
dat gij God vreest. Vergelijken wij dit met de woorden van de Apostel, waar
hij over God sprekend zegt: Die zijn
eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem voor ons heeft overgeleverd. Zie,
hoe God in heerlijke vrijgevigheid strijdt met de mensen. Abraham biedt God
zijn sterfelijke zoon aan, hoewel deze niet sterven zal, maar God levert zijn
onsterfelijke Zoon over aan de dood voor allen.
Nu sloeg Abraham zijn ogen op en
zag een ram, die met zijn horens in het struikgewas verward zat. We hebben,
meen ik, zojuist gezegd, dat Isaäk het beeld van Christus in zich droeg, maar
ook de ram schijnt hier evenzeer een voorafbeelding van Christus in zich te
dragen. Maar hoe beide met Christus kunnen overeen komen, zowel Isaäk, die niet
gedood werd, als de ram die geslacht werd, dat is de moeite waard te leren
kennen. Christus is het Woord Gods maar
het Woord is vlees geworden.
Christus dus leed, maar in het vlees; en hij onderging de dood; maar in
het vlees, waarvan deze ram het beeld was, zoals ook Johannes zei: Zie het Lam Gods, dat de zonden van de
wereld wegneemt. Het Woord echter bleef in onbederfelijkheid, dat naar de
geest Christus is, wiens beeld in Isaäk wordt voorgesteld. Zo is Hij én
Offerande én Hogepriester naar de geest. Want Die naar het vlees het Offer
brengt aan de Vader, dié wordt op het altaar van het kruis geofferd.
[Hom. 8,6.8.9 : PG 12, 206-209]