dinsdag 9 februari 2016

Liturgia Horarum Uit de Homilieën op Genesis, van Origenes, priester


Het offer van Abraham

Abraham nam hout voor het offer en gaf het zijn zoon Isaäk te dragen, zelf droeg hij het vuur en het mes, en zo gingen zij samen op weg. Het feit, dat Isaäk voor zichzelf het hout droeg voor het offer, is een voorafbeelding van het feit, dat ook Christus voor zichzelf het kruis droeg, en toch was het dragen van het hout voor het offer de taak van de priester. Hij werd dus zelf offer en priester. Maar ook hetgeen eraan wordt toegevoegd: en zij gingen samen op weg heeft hier zijn symbolische betekenis. Want omdat Abraham het vuur en het mes droeg als op weg om te gaan offeren, gaat Isaäk niet achter hem aan, maar naast hem mee, opdat zou blijken, dat hij met de ander gelijkelijk het priesterschap vervult.

En wat gebeurt daarna? Isaäk, zegt de Schrift, zei tot zijn vader Abraham: Vader! Dat woord van zijn zoon was voor hem op dat moment de stem van de bekoring. Want hoe denkt ge, dat zijn zoon, die geofferd moest worden, door dit woord het innerlijk van zijn vader heeft getroffen? En hoewel Abraham sterker was krachtens zijn geloof, antwoordde hij toch met hartelijke gevoeligheid: Wat is er, mijn jongen? De ander zei: Zie, we hebben wel vuur en offerhout, maar waar is het schaap voor het offer? Abraham antwoordde: God zelf zal wel voor het offerschaap zorgen, mijn kind.

Mij ontroert het liefdevolle en voorzichtige antwoord van Abraham. Ik weet niet, wat hij in de geest zag, omdat hij niet van het tegenwoordige, maar van het toekomstige zei: God zelf zal wel voor het offerdier zorgen. Zijn zoon, die iets vraagt over het tegenwoordige, antwoordt hij met iets, wat in de toekomst zal gebeuren. De Heer immers zorgde zelf voor zijn offerlam in Christus.

En Abraham strekte zijn hand uit, om het mes te grijpen en zijn zoon te doden. Daar riep de engel van de Heer uit de hemel hem toe en sprak: Abraham, Abraham! Deze zei: Hier ben ik. De engel sprak: Sla uw hand niet aan de knaap en doe hem geen kwaad. Want nu weet ik, dat gij God vreest. Vergelijken wij dit met de woorden van de Apostel, waar hij over God sprekend zegt: Die zijn eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem voor ons heeft overgeleverd. Zie, hoe God in heerlijke vrijgevigheid strijdt met de mensen. Abraham biedt God zijn sterfelijke zoon aan, hoewel deze niet sterven zal, maar God levert zijn onsterfelijke Zoon over aan de dood voor allen.

Nu sloeg Abraham zijn ogen op en zag een ram, die met zijn horens in het struikgewas verward zat. We hebben, meen ik, zojuist gezegd, dat Isaäk het beeld van Christus in zich droeg, maar ook de ram schijnt hier evenzeer een voorafbeelding van Christus in zich te dragen. Maar hoe beide met Christus kunnen overeen komen, zowel Isaäk, die niet gedood werd, als de ram die geslacht werd, dat is de moeite waard te leren kennen. Christus is het Woord Gods maar het Woord is vlees geworden.

Christus dus leed, maar in het vlees; en hij onderging de dood; maar in het vlees, waarvan deze ram het beeld was, zoals ook Johannes zei: Zie het Lam Gods, dat de zonden van de wereld wegneemt. Het Woord echter bleef in onbederfelijkheid, dat naar de geest Christus is, wiens beeld in Isaäk wordt voorgesteld. Zo is Hij én Offerande én Hogepriester naar de geest. Want Die naar het vlees het Offer brengt aan de Vader, dié wordt op het altaar van het kruis geofferd.

[Hom.  8,6.8.9 : PG 12, 206-209]