zondag 7 februari 2016

Overweging bij de lezingen van deze zondag

HOMILIE VIJFDE ZONDAG DOOR HET JAAR C 2016

Een kijkje in de hemel. Wie zou het geluk niet willen hebben om dat eens te mogen veleven. Het is eigenlijk onmogelijk om dat tafereel in menselijke woorden te omschrijven. In de prachtige rei van engelen in het toneelstuk Lucifer verwoordt onze grote dichter Joost van den Vondel wat hij heeft gelezen uit het visioen van de profeet Jesaia: "Heilig, heilig, nog eens heilig, driemaal heilig eer zij God. Buiten God is niemand veilig. Heilig is het groot gebod. In de slotapotheose van de prefatie stemmen wij ook wij in met de koren van de engelen, die staan voor Gods troon en zingen vol vreugde: Heilig, heilig, heilig. 
‘God zien’, is voor een sterveling niet weggelegd. Wel vertellen sommige mensen van hun Godservaring, want God is geen in zichzelf gekeerde God. Hij heeft zich niet opgesloten in de hemelse vesting. God is Liefde, dat wil zeggen, dat Hij altijd wegen zoekt om bij ons te zijn en ons te helpen. 

God wil ons laten blijken, dat onze menselijke situatie hem ter harte gaat. Daarom is Hij in Jezus mens onder mensen geworden. God wil ons leven delen. God is ook komen staan in die menselijke situatie die met kan vergelijken met die  smalle lijn tussen land en water aan de oever van het meer. Tussen storm en houvast, zoals wijzelf het leven ervaren.

Jezus vertoefde graag in het grensgebied tussen vaste grond en woelige zee. Zo zou men ook het menszijn kunnen omschrijven. Daar riep hij zijn eerste leerlingen. Vissers, harde werkers, natuurmensen. Op de grenslijn tussen houvast en risico verkondigde Jezus graag zijn Blijde Bood­schap. Daar op het zand, half water, half land gaf Hij onderricht aan een zo'n grote mensenmas­sa. Deze mensen voelden aan, dat Jezus hun leven ter sprake bracht. Vanwege de drukte moest Jezus in een bootje stappen en even van wal steken om vandaar de mensen toe te speken. Zo blijkt, dat Gods grootheid voor ons niet enkel zichtbaar wordt in hemelse visioenen. Maar wij mogen Gods nabijheid ervaren in de gewone omstandigheden van elk mensenleven. Hij heeft ons opgezocht, bijna bedelend om een reactie van ons te horen.

Het evangelie vertelt, hoe na afloop van het onderricht de visser Petrus de opdracht krijgt om uit te varen en de netten uit te werpen. Petrus kende zijn vak en wist wanneer hij moest uitvaren en wanneer niet. Die hele nacht, onder gunstige omstandigheden, had hij gezwoegd maar niets had gevangen. Nu uitvaren was zinloos. Maar het verzoek van Jezus is helder: "Vaar nu maar uit naar het diepe en gooi de netten uit voor de vangst." Heel zijn vissersverstand komt in opstand. Maar zij vingen zo'n massa vissen dat het net dreigde te scheuren.

Daar aan de vloedlijn, op de plaats waar de golfslag ons als mensen heen en weer slingert, waar ons soms de ene teleurstelling na de andere overkomt, daar vindt een wonder plaats. In Jezus schenkt God zijn zegen. Voor de visser Petrus in een wonderbare vangst. Maar voor ieder van ons weer op een andere bij ons passende wijze.

In het evangelie krijgt Petrus de opdracht om voortaan mensen te vangen. Wie de woorden vanuit de grondtekst herleest, hoort Jezus zeggen: “Voortaan zult Gij mensen onderdak verschaffen; aan mensen redding schenken; aan mensen houvast bieden.” Op de vloedlijn van het leven is er Petrus en in zijn verlengde de Kerk om mensen Gods liefde te schenken; om mensen samen te brengen bij Jezus, die hen houvast wil geven in de storm en hen liefde wil geven in de eenzaam­heid.

“Wees niet bang,” zegt Jezus. Heb vertrouwen.” Het is niet zomaar een troostwoordje. Het is een uitnodiging: breng mensen bij de Heer. Getuig van de Heer en je zult ervaren dat je door de Heer gedragen wordt op die vloedlijn van land en zee, waar ons leven zich afspeelt.

Wees niet bang. Spreek vrijuit. De Heer zal je zegenen.