HOMILIE VIJFDE ZONDAG DOOR HET JAAR C 2016
Een kijkje in de hemel. Wie zou het geluk niet willen
hebben om dat eens te mogen veleven. Het is eigenlijk onmogelijk om dat
tafereel in menselijke woorden te omschrijven. In de prachtige rei van engelen
in het toneelstuk Lucifer verwoordt onze grote dichter Joost van den Vondel wat
hij heeft gelezen uit het visioen van de profeet Jesaia: "Heilig, heilig,
nog eens heilig, driemaal heilig eer zij God. Buiten God is niemand veilig.
Heilig is het groot gebod.” In de slotapotheose van de prefatie stemmen
wij ook wij in met de koren van de engelen, die staan voor Gods troon en zingen
vol vreugde: Heilig, heilig, heilig.
‘God zien’, is voor een sterveling niet weggelegd. Wel
vertellen sommige mensen van hun Godservaring, want God is geen in zichzelf
gekeerde God. Hij heeft zich niet opgesloten in de hemelse vesting. God is
Liefde, dat wil zeggen, dat Hij altijd wegen zoekt om bij ons te zijn en ons te
helpen.
God wil ons laten blijken, dat onze menselijke situatie
hem ter harte gaat. Daarom is Hij in Jezus mens onder mensen geworden. God wil
ons leven delen. God is ook komen staan in die menselijke situatie die met kan
vergelijken met die smalle lijn tussen land en water aan de oever van het
meer. Tussen storm en houvast, zoals wijzelf het leven ervaren.
Jezus vertoefde graag in het grensgebied tussen vaste
grond en woelige zee. Zo zou men ook het menszijn kunnen omschrijven. Daar riep
hij zijn eerste leerlingen. Vissers, harde werkers, natuurmensen. Op de
grenslijn tussen houvast en risico verkondigde Jezus graag zijn Blijde Boodschap.
Daar op het zand, half water, half land gaf Hij onderricht aan een zo'n grote
mensenmassa. Deze mensen voelden aan, dat Jezus hun leven ter sprake bracht.
Vanwege de drukte moest Jezus in een bootje stappen en even van wal steken om
vandaar de mensen toe te speken. Zo blijkt, dat Gods grootheid voor ons niet
enkel zichtbaar wordt in hemelse visioenen. Maar wij mogen Gods nabijheid
ervaren in de gewone omstandigheden van elk mensenleven. Hij heeft ons
opgezocht, bijna bedelend om een reactie van ons te horen.
Het evangelie vertelt, hoe na afloop van het onderricht
de visser Petrus de opdracht krijgt om uit te varen en de netten uit te werpen.
Petrus kende zijn vak en wist wanneer hij moest uitvaren en wanneer niet. Die
hele nacht, onder gunstige omstandigheden, had hij gezwoegd maar niets had
gevangen. Nu uitvaren was zinloos. Maar het verzoek van Jezus is helder:
"Vaar nu maar uit naar het diepe en gooi de netten uit voor de
vangst." Heel zijn vissersverstand komt in opstand. Maar zij vingen zo'n
massa vissen dat het net dreigde te scheuren.
Daar aan de vloedlijn, op de plaats waar de golfslag ons
als mensen heen en weer slingert, waar ons soms de ene teleurstelling na de
andere overkomt, daar vindt een wonder plaats. In Jezus schenkt God zijn zegen.
Voor de visser Petrus in een wonderbare vangst. Maar voor ieder van ons weer op
een andere bij ons passende wijze.
In het evangelie krijgt Petrus de opdracht om voortaan
mensen te vangen. Wie de woorden vanuit de grondtekst herleest, hoort Jezus
zeggen: “Voortaan zult Gij mensen onderdak verschaffen; aan mensen redding
schenken; aan mensen houvast bieden.” Op de vloedlijn van het leven is er
Petrus en in zijn verlengde de Kerk om mensen Gods liefde te schenken; om
mensen samen te brengen bij Jezus, die hen houvast wil geven in de storm en hen
liefde wil geven in de eenzaamheid.
“Wees niet bang,” zegt Jezus. Heb vertrouwen.” Het is
niet zomaar een troostwoordje. Het is een uitnodiging: breng mensen bij de
Heer. Getuig van de Heer en je zult ervaren dat je door de Heer gedragen wordt
op die vloedlijn van land en zee, waar ons leven zich afspeelt.
Wees niet bang. Spreek vrijuit. De Heer zal je zegenen.