Lectio altera
Ex Sermóne sancti Augustíni epíscopi De pastóribus
(Sermo 46, 9: CCL 41, 535-536)
Tweede lezing
Preek over
‘De herders’, van de H. Augustinus, bisschop
(Sermo 46, 9: CCL
41, 535-536)
Wees een voorbeeld voor de
kudde
Toen nu de Heer gezegd had, wat die herders
graag hebben, zei Hij ook, wat zij nalieten te doen. De gebreken toch van de schapen
zijn openlijk kenbaar. Gezonde en weldoorvoede schapen zijn er maar weinige,
dit is, die gesterkt zijn door het voedsel van de waarheid en een goed gebruik
maken van de weiden van Gods genade. Maar die slechte herders verzorgen deze
niet. Men zegt nog weinig met de bewering, dat zij geen zorg hebben voor
kwijnende, zieke dwalende en verdwaalde schapen. Zelfs doden zij sterke en goed
gevoede schapen zoveel zij kunnen. Toch blijven deze leven. Ze leven van Gods
barmhartigheid. Maar voor zover het aan de slechte herders ligt, worden ze
vermoord. ‘En hoe, zeg ik, worden ze vermoord?’ Door het slechte leven van de
herders, door hun slechte voorbeeld. Of werd het soms zonder reden tot die
dienaar Gods (Titus) gezegd, die uitmuntte onder de medehelpers van de hoogste
herder: Stel uzelf bij allen tot een
voorbeeld van goed gedrag, en: Wees een voorbeeld voor de gelovigen.
Want zelfs als een sterk schaap ziet, dat
zijn leider meestal slecht leeft en als het zijn ogen afwendt van Gods geboden
en naar de mens kijkt, zal het in zijn hart beginnen te zeggen: ‘Als mijn
leider zo leeft, wie ben ik dan, dat ik niet zou doen zoals hij?’ De herder
heeft hier het sterke schaap gedood. Maar als hij dan het sterke schaap doodt,
wat zal hij dan met de andere doen, als hij datgene, wat hij niet zelf had
sterk gemaakt maar toevallig als sterk had aangetroffen, door zijn slechte
leven vermoordt?
Ik zeg het tot uw liefde en ik herhaal het:
ook als de schapen leven en sterk staan in het woord des Heren en onderhouden
wat zij van hun leider hebben gehoord: Doet
wat zij u zeggen, maar handelt niet naar hun werken, zal toch degene, die openlijk voor het volk
slecht leeft in zover het aan hem ligt, hem doden door wie hij wordt
gadegeslagen. De slechte herder vleie zich dus niet met de gedachte, dat die
ander niet dood is; deze leeft wel, maar de ander is een moordenaar. Want hoe
kan het, dat, wanneer een wellustig man een vrouw beziet om haar te begeren,
hij een overspelige is, hoewel de vrouw kuis is gebleven? De Heer heeft het naar
waarheid en openlijk gezegd: Alwie naar
een vrouw kijkt om haar te begeren, heeft in zijn hart al echtbreuk met haar
gepleegd. Hij kwam niet in haar slaapkamer, maar inwendig pleegde hij
echtbreuk in zijn binnenkamer.
Zo zal ieder, die slecht leeft onder de
ogen van hen, over wie hij als leider werd aangesteld, zoveel in zijn vermogen
is ook de sterken doden. Wie die leider navolgt, zal sterven; wie hem niet
volgt, zal leven. Maar voor zover het de leider betreft, heeft hij beiden
gedood. Het gemeste dier slacht gij af,
maar weiden doet gij de schapen niet!