Christus ontvangt brood en
wijn voor de H. Eucharistie
Mogen onze gaven aanvaardbaar zijn en voor ons een bron
van zegen worden
I n l e i d i n g
Het
Gebed over de gaven van deze zondag sluit in de bede tot aanvaarding van de
offergaven
die
van de Consecratie in. Slechts op deze manier wordt de hoog gestemde bede
begrijpelijk, dat in deze offerande voor de biddenden de bron van alle zegen
moge worden geopend. Deze bron is immers met zekerheid het Offer van het
Lichaam en Bloed van Christus, de actualisering van het Kruisoffer. Dit Offer
is de oorzaak van de Verrijzenis en Verheerlijking van Christus en van al
hetgeen wat de mensheid in de Verrijzenis van Christus uit de rijkdom van het
goddelijk leven ontvangt en mag putten. Immers, “Vere sanctus es, Domine, fons
omnis sanctitatis”- Gij zijt waarlijk heilig, Heer. Gij zijt de bron van alle
heiligheid (Ordo Missæ, Eucharistisch Gebed II).
Het
is goed mogelijk dat bij het samenstellen van deze oratie gedacht is aan de
zijdewonde van Christus: “Een van de soldaten opende met een lans zijn zijde”
(Jo 19, 34). Het ‘aperuit’ (hij opende) gaf Augustinus aanleiding te verklaren:
‘De evangelist heeft hier een wakker woord gebruikt, door niet te zeggen: hij
doorstak of hij verwondde, of zo iets, maar: hij opende. Daar ging als het ware de Levensdeur open, waar de
sacramenten van de Kerk uit voortvloeiden, zonder welke men niet ingaat tot het
leven, dat het ware leven is’ (Tract. in Ioannem, CXX, 2).
T e k s t
Missale Romanum – 1970
Concede nobis, misericors
Deus,
ut hæc nostra tibi oblatio
sit accepta,
et per eam nobis fons omnis
benedictionis aperiatur.
Altaarmissaal
Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Barmhartige God,
mogen onze gaven voor U aanvaardbaar zijn
Werkvertaling
Verleen ons,
barmhartige God,
dat dit ons
offer U aangenaam mag zijn/dat dit offer van ons door u aanvaard moge zijn
en voor ons
door dit offer de bron van alle zegen worde geopend.
L i t u r g i s c h e a n t e c e d e n t e n
Van deze oratie is geen antecedent te
vinden in een van de edities van het Missale Romanum vóór 1970, noch in de
bronnencollectie van E. Moeller, J.M. Clément en B.
Coppieters ’t Wallant, Corpus Orationum,
I-XIV, Brepols, Turnhout 1992-20o4). Het is dus een nieuwe compositie voor de Novus Ordo.
S t r u c t u u r a n a l y s e e n s
t i j l f i g u r e n
De
centrale voorstelling die het Gebed over de gaven oproept is die van een
genadestroom die uit God voort vloeit als vanuit een bron, een fontein, als
levend water, dat is water dat stroomt. Let op de concepten in de oratie. God
wordt aangesproken in zijn hoedanigheid van
barmhartige Vader die overvloedige genade schenkt. Wij bidden dat
hetgeen wij naar het altaar brengen door de kracht van Hem aanvaard zal worden,
want Hij is de oorsprong van alle zegeningen. De zegen van God, het delen van
iets van Hemzelf met ons, hopen wij te ontvangen door middel van de offergaven.
Dit delen en de gave van God is als een bron die zich opent en opborrelt ten
leven, immers: ‘Sitienti dabo de fonte aquæ vitæ gratis’ (Apoc 21, 6), hem die
dorst heeft zal Ik het uit de bron van levens water om niet schenken, waarmee
het psalmwoord wordt bevestigd: ‘Quoniam
apud te est fons vitæ, et in lumine tuo videbimus lumen’ (Ps 35, 10) – Bij U
immers is de bron des levens en in uw licht zullen wij het licht zien.
(Het
laatste halfvers is het adagium van onze priorij).
1. Concede nobis, misericors
Deus,
2a. ut hæc nostra tibi
oblatio sit accepta,
2b. et per eam nobis fons
omnis benedictionis aperiatur.
De oratio super munera is samengesteld uit één
enkele zin, bestaande uit een openingszin (r. 1) waarin God wordt aangesproken
met een van Zijn uitgesproken hoedanigheden, met een imperativusvorm aan de spits, gevolgd door een dubbele bijzin
(r. 2a-2b) met coniunctief karakter, ingeleid door het voegwoord ut en waarin
een tweevoudige bede wordt verwoord.
De
dubbele bijzin kan gelezen worden als het object van de bede. De prædicaten
zijn klassiek geplaatst in deze oratie: ‘concede’ aan de spits van de
openingsregel, aan het einde van de twee bijzinnen ‘sit accepta’ en
’aperiatur’.
Ad
1
Concede, verleen, schenk – prædicaat in de
imperativusvorm.
Concede
verschijnt als imperativusvorm in vijf orationes super munera en kan
vertaald worden in positieve zin met ‘verleen’ of ’willig in, vergun’ . In negatieve zin
betekent concede ‘verbeur, verspeel’ of
‘schikken, regelen’. In beide
betekenissen betekent het een minzaamheid van de kant van God waarbij Hij
genadig de uitwerking van de offerande verleent.
Misericors Deus, barmhartige God, - anaklese in de
vocativusvorm samengesteld uit een onderling congruerende vocativusvorm
Deus en adiectivum attributivum
misericors (bijvoeglijke bepaling).
Nobis, [aan] ons, - bijwoordelijke bepaling in de
dativusvorm (dativus commodi, van voordeel) van het pronomen personale nos.
Ad
2a-2b
Finale/doelaanwijzende
resp. consecutieve/gevolgaanduidende bijzin, bestaande uit twee halfzinnen
verbonden door de coniunctie et en ingeleid door het voegwoord ut dat beide
halfzinnen tot de coniunctivus bepaalt vanwege het wens- of gebedskarakter.
Ad
2a
Sit
accepta, op-, zodat aanvaard is/ aangenaam is, - prædicaat, gevormd door het
koppelwerkwoord sit vergezeld van het prædicaatsnomen accepta – participium
perfecti passivi in het vrouwelijk enkelvoud van het verbum accipere, accepi,
acceptum, 3 - dat congrueert met het
subject hæc nostra [tibi] oblatio, deze onze offergave/dit ons offer. Accepta
is hier bijvoeglijk gebruikt en betekent aangenaam, welgevallig.
Het subject bestaat uit drie congruerende
nominativusvormen en vormt door de uiteenplaatsing de stijlfiguur hyperbaton.
Tibi, [voor/aan] U, - bijwoordelijke bepaling in de
dativusvorm van het pronomen personale tu: dativus commodi (van voordeel).. Aangezien het
praedicaat in een passieve vorm staat kan de dativus tibi gezien worden als een
dativus auctoris, de dativus die de handelende persoon aangeeft en vertaald mag
worden met behulp van het voorzetsel door. Deze dativus treft men aan bij het
hele passivum maar vooral bij het passivum perfecti zoals hier het geval is.
Echter....
gezien de positie van tibi, tussen nostra en oblatio (hyperbaton!) lijkt tibi
hier een woordgroep te vormen met
genoemde nomina. In dat geval toch eerder een dativus commodi; voor U.
Ad 2b
Aperiatur, op-, zodat worde geopend, - prædicaat
van het verbum aperire, aperui, apertum, 4, openen, in de 3e persoon
enkelvoud præsentis passivi coniunctivi.
Fons
omnis benedictionis, de (een) bron van alle zegening, - subject bij het
prædicaat, samengesteld uit de nominativusvorm fons, - tis, bron m. en de
bijvoeglijke bepaling omnis benedictionis die de nominativus fons nader uitlegt
of kwalificeert in twee congruerende genitivusvormen (genitivus explicativus of
qualitatis).
Grammaticaal
gezien kan omnis zowel bij fons als bij benedictionis horen. In de vertaling
boven is omnis bij benedictionis geplaatst: in de oratie wordt niet gevraagd
dat heel de bron of elke bron van zegening worde geopend, maar slaat de
metafoor bron op de levende Christus, die alles kan en wil schenken wat wij
voor onze verlossing nodig hebben.
Per
eam, door haar, - voorzetselbepaling, samengesteld uit het præpositum per dat
de accusativus aan zich bindt.
Eam,
accusativusvorm enkelvoud vrouwelijk van het pronomen ea, zij, refereert aan
het subject oblatio (r. 2a) als antecedent.
Nobis,
[voor] ons, - bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm van het pronomen
personale nos: dativus commodi, van voordeel.
Tibi
(r. 2a) en nobis (r. 2b) vormen een antithese.
Ook
mooi is de trits nobis (r. 1), nostra (r. 2) en nobis (r. 3).
K l e i n v o c
a b u l a r i u m
Fons, fontis m. heeft de betekenis van bron,
wel, fontein en met extensie ook: rivierbron, oorsprong, herkomst. In het
Nederlands vinden we een connectie met het begrip fontein, waaruit water
stroomt. In de kerk vinden we een ‘vont’ in de zin van doopvont, doopbekken. Voorts
verwijst de term ‘font’ naar de stijl van de gebruikte letters in een gedrukte
tekst, het zgn. ‘lettertype’. Vroeger werden de individuele stukken van een
gangbaar lettertype die gebruikt werden bij het drukproces door middel van
gesmolten metaal in een gieterij gegoten. Een van de betekenissen van het
Latijnse verbum ‘fundo (fudi, fusum)’ gerelateerd aan fons, is gieten, laten vloeien, vloeibaar maken, (doen) smelten, uitstorten.
Acceptus, a, um,
een adiectivum bij het verbum ‘accipio’
betekent welkom, beminnelijk,
aangenaam, aanvaardbaar en is synoniem met het Latijnse gratus. Het begrip ‘acceptus’ staat in relatie met ‘gratus’
als het effect van de oorzaak: hij die ‘gratus’ is, dit is beminnelijk,
dankbaar, aangenaam, is om die reden ‘acceptus’, welkom, acceptabel,
aanvaardbaar.
Het
adiectivum ‘acceptus’ was een heidense cultische term, bijvoorbeeld ‘acceptam
dis hostiam’, een voor de goden acceptabel offerdier (Vergilius, Georg. 2,
101). In combinatie met habere was
het evengoed een technische legale term, bijvoorbeeld in de openingszin van de Canon
Romanus (Prex eucharistica I): ‘Te igitur…supplices rogamus ac petimus uti
accepta habeas et benedicas hæc dona, hæc munera, hæc santa sacrificial
illibata’- U dan...vragen wij smekend te aanvaarden, te zegenen deze giften,
deze gaven, deze heilige vlekkeloze offerande. Anderzijds is ‘acceptus’ een normaal geaccepteerd begrip in de Vetus Latina en de Vulgaat (behorende tot de oudste bijbelvertalingen), en ook bij de
Christelijke auteurs:
‘hostiam acceptam, placentem Deo’ (Filipp 4, 8) en ‘cuius
sacrificum… tum acceptum Deo fuisse’
(Augustinus, De Civitate Dei 15, 18). Het gebruik van de
term bij de Christenen leidde ertoe dat de term ook in de oraties werd
gebezigd. Het ‘sacrificieel’ karakter van het woord laat zich evident afleiden
uit het gegeven dat het bijna exclusief in de orationes super munera voorkomt
en geplaatst wordt bij begrippen als ‘oblatio, munera, sacrificium, devotio,
ieiunium’.
Dit adiectivum is een duidelijk
voorbeeld van het stereotiepe karakter van de taal van de oraties (Chr.
Mohrmann, Études, II, 107). Het komt voor ofwel met esse of met reddere
(maken tot, weergeven) (Vgl. Sr. Mary Pierre Ellebracht C.Pp.S., Remarks on the vocabulary of the
ancient orations in the Missale Romanum. Reeks Latinitas christianorum primæva.
Nijmegen-Utrecht, 1966, p. 87).
G e t u i g e n i s
v a n d e V a d e r s
Didache
(een van de oudste kerkelijke
geschriften uit de jaren 50-70 met raadgevingen voor het christelijke en
kerkelijke leven)
1.
Wat nu het Doopsel aangaat: aldus zult ge dopen; nadat ge dit alles tevoren
gezegd hebt, “doopt in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest”, in
stromend water.
2.
Als ge echter geen stromend water [bij de hand] hebt, doopt dan in ander water.
(VII)
Hippolytus
170-235,
priester van Rome
“Jezus
komt tot Johannes en wordt door hem gedoopt. O, allerbewonderenswaardigst
voorval! De oneindige stroom, die de stad Gods verblijdt, wordt met een weinig
water gereinigd. De onbegrijpelijke bron, die het leven schenkt aan alle mensen
en geen einde kent, wordt hier begoten met een weinig en tijdelijk water. […]
Daarom roep ik uit met de stem van de heraut: Komt, alle stammen der volken,
naar het middel der onsterfelijkheid, het Doopsel. Dit is het water dat met de
Geest verbonden is, waardoor het paradijs wordt bevloeid, de aarde vruchtbaar
gemaakt, de planten wasdom krijgen, de dieren zich voortplanten. Kort
samengevat: Dit is het water, waardoor de mens herboren wordt en levend
gemaakt”.
(Sermo in Sancta Theophania, 2, 6-8.)
Cyrillus
van Jeruzalem
313-386
bisschop en kerkvader
“Indien
iemand wil weten, waarom juist het water en niet een der andere elementen de
genade schenkt, hij neme de goddelijke Schriften ter hand en hij zal daar het
antwoord vinden. Het water is inderdaad iets groots en het schoonste van de
vier zichtbare elementen der wereld. De hemel is de woonplaats der engelen maar
de hemelen zijn uit het water voortgekomen. De aarde is het verblijf der
mensen, maar de aarde kwam uit het water en vóór alle wezens, die in de zes
scheppingsdagen tot stand kwamen, ‘zweefde de Geest Gods over het water”. Het
water is het begin der wereld en het begin der evangeliën in de Jordaan. Israel
werd van de Farao bevrijd door de zee en de wereld wordt van de zonden bevrijd
door het waterbad in het woord. Overal waar een verbond met iemand wordt
gesloten, komt het water er bij te pas”.
(Uit: Catechese III over het Doopsel,
nr. 5)
Paulinus
van Nola
354-431
kerkvader en dichter
“Christus,
die rots […] uit wiens zijde, met een lans doorboord, water en bloed vloeiden, opdat
Hij tegelijkertijd voor ons heilbrengende bronnen zou uitgieten: het water der
genade en het bloed van het Sacrament [H. Eucharistie], waardoor Hij zowel de
bron van ons heil als de kostbare prijs is die Hij ervoor betaalde”.
(Ep.
42, 4 (CSEL 29, 362)
Hilarius
van Poitiers
315-366
bisschop, kerkvader en kerkleraar
“Gods vloed heeft altijd water genoeg; Gij
hebt hun voedsel bereid, want zo is uw bereiding”. Er is geen enkele reden om
aan die vloed te twijfelen. De profeet zegt immers: “Een vloed met zijn stromen
brengt de Godsstad in vreugde”. En de Heer zelf zegt in het evangelie: “Wie van
het water drinkt, dat Ik hem geven zal, bij hem zullen stromen van levend water
uit zijn binnenste vloeien ten eeuwige leven.” En elders: “Wie in Mij gelooft,
bij hem zullen stromen van zijn binnenste uitgaan, zoals er geschreven staat.
Hiermede doelde Hij op de H. Geest, die zij die in Hem geloven, zullen
ontvangen”. Deze vloed dus wordt met Gods water gevuld. Want wij worden
overspoeld met de gaven van de Heilige Geest, en uit de levensstroom wordt de
vloed, met Gods water gevuld, ons ingestort. Wij hebben echter ook voedsel, dat
voor ons bereid is.
En wat is dat voedsel? Datgene namelijk,
waardoor wij worden voorbereid op de gemeenschap met God, door de vereniging
met zijn heilig Lichaam, die voortaan plaats vindt in de Communie met zijn
heilig Lichaam. Dat immers wil deze psalm zeggen: “Gij hebt hun voedsel bereid,
want zo is uw bereiding”: omdat wij door die spijs, hoewel wij er voor het
tegenwoordige door gered worden, er toch voor de toekomst door worden gereed
gemaakt.
Het is toch voor ons, die door het
sacrament van het Doopsel herboren zijn, een zeer grote vreugde, nu wij in ons
de beginnende werking van de Heilige Geest gevoelen, nu wij daardoor begrip
krijgen van de sacramenten, kennis van de profetieën, het woord der wijsheid,
een sterke hoop, de charismata van de genezing en de heerschappij over de
onderworpen demonen. Dat alles dringt als het ware druppelsgewijze in ons door,
wat langzaamaan begonnen veelvoudige vruchten voortbrengt.
(Tract.
in psalmos 64, 14-15)
H. Bonaventura
Opdat vervolgens uit de zijde van de op het
kruis sluimerende Christus de Kerk zou worden gevormd, en de Schriftuur zou
worden vervuld, die zegt: “Ze zullen opzien tot wie ze doorstaken” (Jo 19, 37),
is het door Gods beschikking toegestaan, dat een der soldaten met een lans de
heilige zijde zou doorboren en openen, want zo zou er bloed en water vloeien,
en de prijs voor ons heil ontstromen. Uit de bron, dat is: uit de geheimenis
van het hart gestroomd, zou ze kracht geven aan de Sacramenten der Kerk om het leven
der genade mee te delen, en om voor hen die in Christus leven een drank te zijn
“van de levende bron die opborrelt ten eeuwige leven” (Jo 4, 14). Zie nu dan
hoe de lans door de trouweloze Saul, dat is het verworpen joodse volk, “zonder
wonden te maken” door Gods barmhartigheid “in de muur geslingerd” (1 Kon 19,
10), “een hol maakte in de rots en een holte in de steunmuur” (Hoogl 2, 14),
als een verblijf voor duiven. Rijs dan op mijn ziel, vriendin van Christus,
wees als “de duif die haar nest maakt boven aan de ingang van de rotskloof”
(Jer 48, 28), hou niet op daar te waken als “de mus die een woning vindt” (Ps
83, 4), verberg daar als een tortel de jongen van kuise liefde, zet uw mond
daaraan, “opdat gij water putten mag uit de bronnen van de Zaligmaker” (Jes 12,
3). Hier is “de bron die uitgaat uit het midden van het paradijs”, die, “in
vier hoofdstromen verdeeld” (Gen 2, 10) en in vrome harten uitgegoten, heel de
aarde besproeit en vruchtbaar maakt.
(Uit De
Boom des Levens, Achtste vrucht)
C o m m e n t a a r
Ons gebed roept bij ons verschillende
momenten uit de H. Schrift over water en stromend water voor de geest. Denk bijvoorbeeld aan Jes
12, 3: ‘Haurietis aquas in gaudio de fontibus salutis’ - Gij zult vol vreugde
water putten uit de bronnen van het heil.
Denk ook in dit verband aan de manier
waarop Mozes water sloeg uit de rots. ‘Mozes nam dus de staf voor het aanschijn
van Jahwe weg, zoals Hij hem bevolen had, riep met Aäron de gemeente bijeen
voor de rots, en sprak tot haar: luistert rebellen! Kunnen wij wel uit deze
rots voor u water doen vloeien? Toen hief Mozes zijn hand op en sloeg tweemaal
met zijn staf op de rots; toen vloeide er water in overvloed uit, zodat de
gemeenschap met het vee kon drinken’ (Num 20, 9-11).
Dit is een oudtestamentische afbeelding van
het sacrament van het Doopsel. Door ons Doopsel werden wij tempel van de H.
Geest die soms beschreven wordt in termen van water, zelf als regen of dauw. De
volgende beschrijving van de H. Geest vinden wij in nr. 694 van de Catechismus van
de Katholieke Kerk:
De symboliek van het water is kenmerkend
voor de werking van de Heilige Geest bij het Doopsel. Na het aanroepen van de
Heilige Geest wordt het water immers het werkzame teken van de wedergeboorte:
evenals ons leven, voor onze geboorte, tijdens de zwangerschap, zich
ontwikkelde omgeven door water, zo geeft het water van het Doopsel werkelijke
aan dat onze geboorte tot het goddelijk leven ons in de Heilige Geest
geschonken wordt. Maar “gedoopt in één Geest” zijn wij ook “gedrenkt met een
Geest” (1 Kor 12, 13): de Geest is daarom ook persoonlijk het levende water dat
uit de gekruisigde Christus opwelt (Cf Jo 19, 34; 1 Jo 5, 8) als uit zijn bron
en dat in ons opwelt tot eeuwig leven’ (Cf Jo 4, 10-14; 7, 38; Ex 17, 1-6; Jes
55, 1; Zach 14, 8; 1 Kor 10, 4; Apok 21, 6; 22, 17).
‘Maar toen zij bij Jezus kwamen dat Hij
reeds gestorven was, braken zij Hem de benen niet maar een van de soldaten
opende zijn zijde met een lans en onmiddellijk stroomden er bloed en water uit
(Jo 19, 33-34).
Het stromend water van de doopvont opent de
weg naar de andere Sacramenten met name het ontvangen en de viering van de H.
Eucharistie, “bron en hoogtepunt” (fons
et culmen) van ons christelijk leven (Lumen Gentium 11; CKK 1324). Door het
Doopsel worden wij in staat gesteld deel te nemen aan de H. Mis met ‘volledig,
bewust en actief participerend’ (Sacrosanctum Concilium, Constitutie over de H.
Liturgie, nr 14). Het woord ‘volledig’ (plena)
verwijst naar de integrale manier waarop de gedoopten deelnemen aan de
liturgie, dit is: innerlijk en uiterlijk. Het begrip ‘bewust’ (conscia) vereist kennis en inzicht in
wat men doet, met uitsluiting van ieder bijgeloof of valse vroomheid. ‘Actief’
(actuosa) betekent primair
ontvankelijk, mogelijk gemaakt door het Doopsel als een effect van een wilsact
zichzelf te verenigen met de sacrale handeling, verricht in de liturgie door de
werkelijke ’Actor’, Jezus Christus, Hogepriester. Deze inwendige participatie (actuosa participatio) vindt eveneens
haar uitdrukking in uitwendige, fysieke participatio. Door deze participatie –
wanneer wij onze gaven, offers, gebeden en verlangens verenigen met het offer
van de priester aan het altaar – stromen overvloedige zegeningen van God uit
naar ons op een manier die we wel niet zullen kunnen begrijpen in dit leven
hier. Een H. Mis kan stichtend zijn voor een toevallige aanwezige, maar
‘volledige, bewuste en actieve deelname’ heeft zijn moment van volmaaktheid:
wanneer de gedoopte christen, ontvankelijk en op een geëigende manier
voorbereid, de H. Communie ontvangt (Cf
De musica sacra 22, c). Het ontvangen van de H. Communie in staat van
genade verenigt op perfecte wijze zowel de innerlijke activiteit van het hart,
geest en ziel, met de uitwendige handeling van ‘het te Communie gaan’ en fysiek
aannemen van de Eucharistie met een houding en gebaren van eerbied. De H.
Communie is volmaakte, actieve participatie waarop men zich inwendig moet
voorbereiden.
De oratie van vandaag is gericht op onze
deelname aan de H. Mis. Wij vragen dat onze participatie en het ontvangen van
de H. Communie zegeningen voor ons opent. Daarom is het goed stevig de woorden
van de H. Paulus over ongepaste deelname en armzalig ontvangen in onze geest
vast te houden: ‘Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de kelk van de
Heer drinkt, bezondigt zich aan het Lichaam en Bloed des Heren. Wij moeten ons
zelf onderzoeken, voor we van het brood eten en uit de kelk drinken. Wie eet en
drinkt zonder het lichaam te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis.
Daarom zijn er onder u zo velen ziek en zwak en zijn er een aantal gestorven’
(1 Kor 11, 27-30).
Sint Paulus legt een verbinding tussen het
geestelijke en het fysieke, het inwendige en uitwendige. De effecten van het
ontvangen van de H. Eucharistie vertalen zich, volgens Sint Paulus, ook fysiek.
Indien de H. Communie dus ook fysiek haar uitwerking heeft, moeten wij dan niet
zorgen voor een gepaste fysieke voorbereiding op de H. Communie zoals wij ons inwendig
geestelijk voorbereiden? Moeten wij ons niet inspannen de voorschriften van het
nuchter zijn te onderhouden en ook lichamelijk onze diepe eerbied te tonen? In
feite vraagt de Kerk het eucharistische vasten, tot een uur slechts gereduceerd
vóór de H. Communie (niet voor het begin van de H. Mis) en ook schrijft zij een
gepaste houding en tekenen van eerbied voor gedurende de H. Mis.
Fysiek (nuchter) en geestelijk (in staat
van genade) moeten wij waardig voorbereid Christus tegemoet gaan in de H. Eucharistie.
Christus is altijd bereid ons tegemoet te komen. “Verheft Uw hart – Wij zijn
met ons hart bij de Heer”.