zaterdag 26 september 2020

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven” 26e zondag per annum / door het jaar Mogen onze gaven aanvaardbaar zijn en voor ons een bron van zegen worden.

Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
Mogen onze gaven aanvaardbaar zijn en voor ons een bron van zegen worden

I n l e i d i n g
Het Gebed over de gaven van deze zondag sluit in de bede tot aanvaarding van de offergaven
die van de Consecratie in. Slechts op deze manier wordt de hoog gestemde bede begrijpelijk, dat in deze offerande voor de biddenden de bron van alle zegen moge worden geopend. Deze bron is immers met zekerheid het Offer van het Lichaam en Bloed van Christus, de actualisering van het Kruisoffer. Dit Offer is de oorzaak van de Verrijzenis en Verheerlijking van Christus en van al hetgeen wat de mensheid in de Verrijzenis van Christus uit de rijkdom van het goddelijk leven ontvangt en mag putten. Immers, “Vere sanctus es, Domine, fons omnis sanctitatis”- Gij zijt waarlijk heilig, Heer. Gij zijt de bron van alle heiligheid (Ordo Missæ, Eucharistisch Gebed II).
Het is goed mogelijk dat bij het samenstellen van deze oratie gedacht is aan de zijdewonde van Christus: “Een van de soldaten opende met een lans zijn zijde” (Jo 19, 34). Het ‘aperuit’ (hij opende) gaf Augustinus aanleiding te verklaren: ‘De evangelist heeft hier een wakker woord gebruikt, door niet te zeggen: hij doorstak of hij verwondde, of zo iets, maar: hij opende. Daar ging als het ware de Levensdeur open, waar de sacramenten van de Kerk uit voortvloeiden, zonder welke men niet ingaat tot het leven, dat het ware leven is’ (Tract. in Ioannem, CXX, 2).

 T e k s t
Missale Romanum – 1970
Concede nobis, misericors Deus,
ut hæc nostra tibi oblatio sit accepta,
et per eam nobis fons omnis benedictionis aperiatur.

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
Barmhartige God,
mogen onze gaven voor U aanvaardbaar zijn

Werkvertaling
Verleen ons, barmhartige God,
dat dit ons offer U aangenaam mag zijn/dat dit offer van ons door u aanvaard moge zijn
en voor ons door dit offer de bron van alle zegen worde geopend.
L i t u r g i s c h e   a n t e c e d e n t e n
Van deze oratie is geen antecedent te vinden in een van de edities van het Missale Romanum vóór 1970, noch in de bronnencollectie van E. Moeller, J.M. Clément en B. Coppieters  ’t Wallant, Corpus Orationum, I-XIV, Brepols, Turnhout 1992-20o4). Het is dus een nieuwe compositie voor de Novus Ordo.

S t r u c t u u r a n a l y s e  e n  s t i j l f i g u r e n
De centrale voorstelling die het Gebed over de gaven oproept is die van een genadestroom die uit God voort vloeit als vanuit een bron, een fontein, als levend water, dat is water dat stroomt. Let op de concepten in de oratie. God wordt aangesproken in zijn hoedanigheid van  barmhartige Vader die overvloedige genade schenkt. Wij bidden dat hetgeen wij naar het altaar brengen door de kracht van Hem aanvaard zal worden, want Hij is de oorsprong van alle zegeningen. De zegen van God, het delen van iets van Hemzelf met ons, hopen wij te ontvangen door middel van de offergaven. Dit delen en de gave van God is als een bron die zich opent en opborrelt ten leven, immers: ‘Sitienti dabo de fonte aquæ vitæ gratis’ (Apoc 21, 6), hem die dorst heeft zal Ik het uit de bron van levens water om niet schenken, waarmee het psalmwoord wordt bevestigd:  ‘Quoniam apud te est fons vitæ, et in lumine tuo videbimus lumen’ (Ps 35, 10) – Bij U immers is de bron des levens en in uw licht zullen wij het licht zien.
(Het laatste halfvers is het adagium van onze priorij).

1. Concede nobis, misericors Deus,
2a. ut hæc nostra tibi oblatio sit accepta,
2b. et per eam nobis fons omnis benedictionis aperiatur.

De oratio super munera is samengesteld uit één enkele zin, bestaande uit een openingszin (r. 1) waarin God wordt aangesproken met een van Zijn uitgesproken hoedanigheden, met een  imperativusvorm  aan de spits, gevolgd door een dubbele bijzin (r. 2a-2b) met coniunctief karakter, ingeleid door het voegwoord ut en waarin een tweevoudige bede wordt verwoord.
De dubbele bijzin kan gelezen worden als het object van de bede. De prædicaten zijn klassiek geplaatst in deze oratie: ‘concede’ aan de spits van de openingsregel, aan het einde van de twee bijzinnen ‘sit accepta’ en ’aperiatur’.

Ad 1
Concede, verleen, schenk – prædicaat in de imperativusvorm.
Concede  verschijnt als imperativusvorm in vijf orationes super munera en kan vertaald worden in positieve zin met ‘verleen’ of  ’willig in, vergun’ . In negatieve zin betekent concede ‘verbeur, verspeel’  of ‘schikken, regelen’.  In beide betekenissen betekent het een minzaamheid van de kant van God waarbij Hij genadig de uitwerking van de offerande verleent.
Misericors Deus, barmhartige God, - anaklese in de vocativusvorm samengesteld uit een onderling congruerende vocativusvorm Deus  en adiectivum attributivum misericors (bijvoeglijke bepaling).  
Nobis, [aan] ons, - bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm (dativus commodi, van voordeel) van het pronomen personale nos.
Ad 2a-2b
Finale/doelaanwijzende resp. consecutieve/gevolgaanduidende bijzin, bestaande uit twee halfzinnen verbonden door de coniunctie et en ingeleid door het voegwoord ut dat beide halfzinnen tot de coniunctivus bepaalt vanwege het wens- of gebedskarakter.
Ad 2a
Sit accepta, op-, zodat aanvaard is/ aangenaam is, - prædicaat, gevormd door het koppelwerkwoord sit vergezeld van het prædicaatsnomen accepta – participium perfecti passivi in het vrouwelijk enkelvoud van het verbum accipere, accepi, acceptum, 3  - dat congrueert met het subject  hæc nostra [tibi] oblatio, deze onze offergave/dit ons offer. Accepta is hier bijvoeglijk gebruikt en betekent aangenaam, welgevallig.
Het subject bestaat uit drie congruerende nominativusvormen en vormt door de uiteenplaatsing de stijlfiguur hyperbaton.
Tibi, [voor/aan] U, - bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm van het pronomen personale tu: dativus commodi (van voordeel).. Aangezien het praedicaat in een passieve vorm staat kan de dativus tibi gezien worden als een dativus auctoris, de dativus die de handelende persoon aangeeft en vertaald mag worden met behulp van het voorzetsel door. Deze dativus treft men aan bij het hele passivum maar vooral bij het passivum perfecti zoals hier het geval is.
Echter.... gezien de positie van tibi, tussen nostra en oblatio (hyperbaton!) lijkt tibi hier een   woordgroep te vormen met genoemde nomina. In dat geval toch eerder een dativus commodi; voor U.
Ad 2b
Aperiatur, op-, zodat worde geopend, - prædicaat van het verbum aperire, aperui, apertum, 4, openen, in de 3e persoon enkelvoud præsentis passivi coniunctivi.
Fons omnis benedictionis, de (een) bron van alle zegening, - subject bij het prædicaat, samengesteld uit de nominativusvorm fons, - tis, bron m. en de bijvoeglijke bepaling omnis benedictionis die de nominativus fons nader uitlegt of kwalificeert in twee congruerende genitivusvormen (genitivus explicativus of qualitatis).
Grammaticaal gezien kan omnis zowel bij fons als bij benedictionis horen. In de vertaling boven is omnis bij benedictionis geplaatst: in de oratie wordt niet gevraagd dat heel de bron of elke bron van zegening worde geopend, maar slaat de metafoor bron op de levende Christus, die alles kan en wil schenken wat wij voor onze verlossing nodig hebben.
Per eam, door haar, - voorzetselbepaling, samengesteld uit het præpositum per dat de accusativus aan zich bindt.
Eam, accusativusvorm enkelvoud vrouwelijk van het pronomen ea, zij, refereert aan het subject oblatio (r. 2a) als antecedent.
Nobis, [voor] ons, - bijwoordelijke bepaling in de dativusvorm van het pronomen personale nos: dativus commodi, van voordeel.
Tibi (r. 2a) en nobis (r. 2b) vormen een antithese.
Ook mooi is de trits nobis (r. 1), nostra (r. 2) en nobis (r. 3).

K l e i n  v o c a b u l a r i u m
Fons, fontis m. heeft de betekenis van bron, wel, fontein en met extensie ook: rivierbron, oorsprong, herkomst. In het Nederlands vinden we een connectie met het begrip fontein, waaruit water stroomt. In de kerk vinden we een ‘vont’  in de zin van doopvont, doopbekken. Voorts verwijst de term ‘font’ naar de stijl van de gebruikte letters in een gedrukte tekst, het zgn. ‘lettertype’. Vroeger werden de individuele stukken van een gangbaar lettertype die gebruikt werden bij het drukproces door middel van gesmolten metaal in een gieterij gegoten. Een van de betekenissen van het Latijnse verbum ‘fundo (fudi, fusum)’ gerelateerd aan fons, is gieten, laten vloeien, vloeibaar maken, (doen) smelten, uitstorten.
Acceptus, a, um, een adiectivum bij het verbum ‘accipio’ betekent  welkom, beminnelijk, aangenaam, aanvaardbaar en is synoniem met het Latijnse gratus.  Het begrip ‘acceptus’ staat in relatie met ‘gratus’ als het effect van de oorzaak: hij die ‘gratus’ is, dit is beminnelijk, dankbaar, aangenaam, is om die reden ‘acceptus’, welkom, acceptabel, aanvaardbaar.
Het adiectivum ‘acceptus’ was een heidense cultische term, bijvoorbeeld ‘acceptam dis hostiam’, een voor de goden acceptabel offerdier (Vergilius, Georg. 2, 101). In combinatie met habere was het evengoed een technische legale term, bijvoorbeeld in de openingszin van de Canon Romanus (Prex eucharistica I): ‘Te igitur…supplices rogamus ac petimus uti accepta habeas et benedicas hæc dona, hæc munera, hæc santa sacrificial illibata’- U dan...vragen wij smekend te aanvaarden, te zegenen deze giften, deze gaven, deze heilige vlekkeloze offerande. Anderzijds is ‘acceptus’  een normaal geaccepteerd begrip in de Vetus Latina en de Vulgaat (behorende tot de oudste bijbelvertalingen), en ook bij de Christelijke auteurs:
‘hostiam acceptam, placentem Deo’ (Filipp 4, 8) en ‘cuius sacrificum… tum acceptum Deo fuisse’  (Augustinus, De Civitate Dei 15, 18). Het gebruik van de term bij de Christenen leidde ertoe dat de term ook in de oraties werd gebezigd. Het ‘sacrificieel’ karakter van het woord laat zich evident afleiden uit het gegeven dat het bijna exclusief in de orationes super munera voorkomt en geplaatst wordt bij begrippen als ‘oblatio, munera, sacrificium, devotio, ieiunium’.
Dit adiectivum is een duidelijk voorbeeld van het stereotiepe karakter van de taal van de oraties (Chr. Mohrmann, Études, II, 107). Het komt voor ofwel met esse of met reddere (maken tot, weergeven) (Vgl. Sr. Mary Pierre Ellebracht C.Pp.S., Remarks on the vocabulary of the ancient orations in the Missale Romanum. Reeks Latinitas christianorum primæva. Nijmegen-Utrecht, 1966, p. 87).
G e t u i g e n i s  v a n  d e  V a d e r s
Didache
(een van de oudste kerkelijke geschriften uit de jaren 50-70 met raadgevingen voor het christelijke en kerkelijke leven)

1. Wat nu het Doopsel aangaat: aldus zult ge dopen; nadat ge dit alles tevoren gezegd hebt, “doopt in de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest”, in stromend water.
2. Als ge echter geen stromend water [bij de hand] hebt, doopt dan in ander water.
(VII)

Hippolytus
170-235, priester van Rome
“Jezus komt tot Johannes en wordt door hem gedoopt. O, allerbewonderenswaardigst voorval! De oneindige stroom, die de stad Gods verblijdt, wordt met een weinig water gereinigd. De onbegrijpelijke bron, die het leven schenkt aan alle mensen en geen einde kent, wordt hier begoten met een weinig en tijdelijk water. […] Daarom roep ik uit met de stem van de heraut: Komt, alle stammen der volken, naar het middel der onsterfelijkheid, het Doopsel. Dit is het water dat met de Geest verbonden is, waardoor het paradijs wordt bevloeid, de aarde vruchtbaar gemaakt, de planten wasdom krijgen, de dieren zich voortplanten. Kort samengevat: Dit is het water, waardoor de mens herboren wordt en levend gemaakt”.
(Sermo in Sancta Theophania, 2, 6-8.)

Cyrillus van Jeruzalem
313-386 bisschop en kerkvader
“Indien iemand wil weten, waarom juist het water en niet een der andere elementen de genade schenkt, hij neme de goddelijke Schriften ter hand en hij zal daar het antwoord vinden. Het water is inderdaad iets groots en het schoonste van de vier zichtbare elementen der wereld. De hemel is de woonplaats der engelen maar de hemelen zijn uit het water voortgekomen. De aarde is het verblijf der mensen, maar de aarde kwam uit het water en vóór alle wezens, die in de zes scheppingsdagen tot stand kwamen, ‘zweefde de Geest Gods over het water”. Het water is het begin der wereld en het begin der evangeliën in de Jordaan. Israel werd van de Farao bevrijd door de zee en de wereld wordt van de zonden bevrijd door het waterbad in het woord. Overal waar een verbond met iemand wordt gesloten, komt het water er bij te pas”.
(Uit: Catechese III over het Doopsel, nr. 5)

Paulinus van Nola
354-431 kerkvader en dichter
“Christus, die rots […] uit wiens zijde, met een lans doorboord, water en bloed vloeiden, opdat Hij tegelijkertijd voor ons heilbrengende bronnen zou uitgieten: het water der genade en het bloed van het Sacrament [H. Eucharistie], waardoor Hij zowel de bron van ons heil als de kostbare prijs is die Hij ervoor betaalde”.
(Ep. 42, 4 (CSEL 29, 362)

Hilarius van Poitiers
315-366 bisschop, kerkvader en kerkleraar
“Gods vloed heeft altijd water genoeg; Gij hebt hun voedsel bereid, want zo is uw bereiding”. Er is geen enkele reden om aan die vloed te twijfelen. De profeet zegt immers: “Een vloed met zijn stromen brengt de Godsstad in vreugde”. En de Heer zelf zegt in het evangelie: “Wie van het water drinkt, dat Ik hem geven zal, bij hem zullen stromen van levend water uit zijn binnenste vloeien ten eeuwige leven.” En elders: “Wie in Mij gelooft, bij hem zullen stromen van zijn binnenste uitgaan, zoals er geschreven staat. Hiermede doelde Hij op de H. Geest, die zij die in Hem geloven, zullen ontvangen”. Deze vloed dus wordt met Gods water gevuld. Want wij worden overspoeld met de gaven van de Heilige Geest, en uit de levensstroom wordt de vloed, met Gods water gevuld, ons ingestort. Wij hebben echter ook voedsel, dat voor ons bereid is.
En wat is dat voedsel? Datgene namelijk, waardoor wij worden voorbereid op de gemeenschap met God, door de vereniging met zijn heilig Lichaam, die voortaan plaats vindt in de Communie met zijn heilig Lichaam. Dat immers wil deze psalm zeggen: “Gij hebt hun voedsel bereid, want zo is uw bereiding”: omdat wij door die spijs, hoewel wij er voor het tegenwoordige door gered worden, er toch voor de toekomst door worden gereed gemaakt.
Het is toch voor ons, die door het sacrament van het Doopsel herboren zijn, een zeer grote vreugde, nu wij in ons de beginnende werking van de Heilige Geest gevoelen, nu wij daardoor begrip krijgen van de sacramenten, kennis van de profetieën, het woord der wijsheid, een sterke hoop, de charismata van de genezing en de heerschappij over de onderworpen demonen. Dat alles dringt als het ware druppelsgewijze in ons door, wat langzaamaan begonnen veelvoudige vruchten voortbrengt.
(Tract. in psalmos  64, 14-15)

H. Bonaventura
Opdat vervolgens uit de zijde van de op het kruis sluimerende Christus de Kerk zou worden gevormd, en de Schriftuur zou worden vervuld, die zegt: “Ze zullen opzien tot wie ze doorstaken” (Jo 19, 37), is het door Gods beschikking toegestaan, dat een der soldaten met een lans de heilige zijde zou doorboren en openen, want zo zou er bloed en water vloeien, en de prijs voor ons heil ontstromen. Uit de bron, dat is: uit de geheimenis van het hart gestroomd, zou ze kracht geven aan de Sacramenten der Kerk om het leven der genade mee te delen, en om voor hen die in Christus leven een drank te zijn “van de levende bron die opborrelt ten eeuwige leven” (Jo 4, 14). Zie nu dan hoe de lans door de trouweloze Saul, dat is het verworpen joodse volk, “zonder wonden te maken” door Gods barmhartigheid “in de muur geslingerd” (1 Kon 19, 10), “een hol maakte in de rots en een holte in de steunmuur” (Hoogl 2, 14), als een verblijf voor duiven. Rijs dan op mijn ziel, vriendin van Christus, wees als “de duif die haar nest maakt boven aan de ingang van de rotskloof” (Jer 48, 28), hou niet op daar te waken als “de mus die een woning vindt” (Ps 83, 4), verberg daar als een tortel de jongen van kuise liefde, zet uw mond daaraan, “opdat gij water putten mag uit de bronnen van de Zaligmaker” (Jes 12, 3). Hier is “de bron die uitgaat uit het midden van het paradijs”, die, “in vier hoofdstromen verdeeld” (Gen 2, 10) en in vrome harten uitgegoten, heel de aarde besproeit en vruchtbaar maakt.
(Uit De Boom des Levens, Achtste vrucht)
C o m m e n t a a r
Ons gebed roept bij ons verschillende momenten uit de H. Schrift over water en stromend water voor de geest.  Denk bijvoorbeeld aan Jes 12, 3: ‘Haurietis aquas in gaudio de fontibus salutis’ - Gij zult vol vreugde water putten uit de bronnen van het heil.
Denk ook in dit verband aan de manier waarop Mozes water sloeg uit de rots. ‘Mozes nam dus de staf voor het aanschijn van Jahwe weg, zoals Hij hem bevolen had, riep met Aäron de gemeente bijeen voor de rots, en sprak tot haar: luistert rebellen! Kunnen wij wel uit deze rots voor u water doen vloeien? Toen hief Mozes zijn hand op en sloeg tweemaal met zijn staf op de rots; toen vloeide er water in overvloed uit, zodat de gemeenschap met het vee kon drinken’ (Num 20, 9-11).
Dit is een oudtestamentische afbeelding van het sacrament van het Doopsel. Door ons Doopsel werden wij tempel van de H. Geest die soms beschreven wordt in termen van water, zelf als regen of dauw. De volgende beschrijving van de H. Geest vinden wij in nr. 694 van de Catechismus van de Katholieke Kerk:
De symboliek van het water is kenmerkend voor de werking van de Heilige Geest bij het Doopsel. Na het aanroepen van de Heilige Geest wordt het water immers het werkzame teken van de wedergeboorte: evenals ons leven, voor onze geboorte, tijdens de zwangerschap, zich ontwikkelde omgeven door water, zo geeft het water van het Doopsel werkelijke aan dat onze geboorte tot het goddelijk leven ons in de Heilige Geest geschonken wordt. Maar “gedoopt in één Geest” zijn wij ook “gedrenkt met een Geest” (1 Kor 12, 13): de Geest is daarom ook persoonlijk het levende water dat uit de gekruisigde Christus opwelt (Cf Jo 19, 34; 1 Jo 5, 8) als uit zijn bron en dat in ons opwelt tot eeuwig leven’ (Cf Jo 4, 10-14; 7, 38; Ex 17, 1-6; Jes 55, 1; Zach 14, 8; 1 Kor 10, 4; Apok 21, 6; 22, 17).
‘Maar toen zij bij Jezus kwamen dat Hij reeds gestorven was, braken zij Hem de benen niet maar een van de soldaten opende zijn zijde met een lans en onmiddellijk stroomden er bloed en water uit (Jo 19, 33-34).
Het stromend water van de doopvont opent de weg naar de andere Sacramenten met name het ontvangen en de viering van de H. Eucharistie, “bron en hoogtepunt” (fons et culmen) van ons christelijk leven (Lumen Gentium 11; CKK 1324). Door het Doopsel worden wij in staat gesteld deel te nemen aan de H. Mis met ‘volledig, bewust en actief participerend’ (Sacrosanctum Concilium, Constitutie over de H. Liturgie, nr 14). Het woord ‘volledig’ (plena) verwijst naar de integrale manier waarop de gedoopten deelnemen aan de liturgie, dit is: innerlijk en uiterlijk. Het begrip ‘bewust’ (conscia) vereist kennis en inzicht in wat men doet, met uitsluiting van ieder bijgeloof of valse vroomheid. ‘Actief’ (actuosa) betekent primair ontvankelijk, mogelijk gemaakt door het Doopsel als een effect van een wilsact zichzelf te verenigen met de sacrale handeling, verricht in de liturgie door de werkelijke ’Actor’, Jezus Christus, Hogepriester. Deze inwendige participatie (actuosa participatio) vindt eveneens haar uitdrukking in uitwendige, fysieke participatio. Door deze participatie – wanneer wij onze gaven, offers, gebeden en verlangens verenigen met het offer van de priester aan het altaar – stromen overvloedige zegeningen van God uit naar ons op een manier die we wel niet zullen kunnen begrijpen in dit leven hier. Een H. Mis kan stichtend zijn voor een toevallige aanwezige, maar ‘volledige, bewuste en actieve deelname’ heeft zijn moment van volmaaktheid: wanneer de gedoopte christen, ontvankelijk en op een geëigende manier voorbereid, de H. Communie ontvangt (Cf De musica sacra 22, c). Het ontvangen van de H. Communie in staat van genade verenigt op perfecte wijze zowel de innerlijke activiteit van het hart, geest en ziel, met de uitwendige handeling van ‘het te Communie gaan’ en fysiek aannemen van de Eucharistie met een houding en gebaren van eerbied. De H. Communie is volmaakte, actieve participatie waarop men zich inwendig moet voorbereiden.
De oratie van vandaag is gericht op onze deelname aan de H. Mis. Wij vragen dat onze participatie en het ontvangen van de H. Communie zegeningen voor ons opent. Daarom is het goed stevig de woorden van de H. Paulus over ongepaste deelname en armzalig ontvangen in onze geest vast te houden: ‘Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de kelk van de Heer drinkt, bezondigt zich aan het Lichaam en Bloed des Heren. Wij moeten ons zelf onderzoeken, voor we van het brood eten en uit de kelk drinken. Wie eet en drinkt zonder het lichaam te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis. Daarom zijn er onder u zo velen ziek en zwak en zijn er een aantal gestorven’ (1 Kor 11, 27-30).
Sint Paulus legt een verbinding tussen het geestelijke en het fysieke, het inwendige en uitwendige. De effecten van het ontvangen van de H. Eucharistie vertalen zich, volgens Sint Paulus, ook fysiek. Indien de H. Communie dus ook fysiek haar uitwerking heeft, moeten wij dan niet zorgen voor een gepaste fysieke voorbereiding op de H. Communie zoals wij ons inwendig geestelijk voorbereiden? Moeten wij ons niet inspannen de voorschriften van het nuchter zijn te onderhouden en ook lichamelijk onze diepe eerbied te tonen? In feite vraagt de Kerk het eucharistische vasten, tot een uur slechts gereduceerd vóór de H. Communie (niet voor het begin van de H. Mis) en ook schrijft zij een gepaste houding en tekenen van eerbied voor gedurende de H. Mis.

Fysiek (nuchter) en geestelijk (in staat van genade) moeten wij waardig voorbereid Christus tegemoet gaan in de H. Eucharistie. Christus is altijd bereid ons tegemoet te komen. “Verheft Uw hart – Wij zijn met ons hart bij de Heer”.