Lectio altera
Incipit
Epístola sancti Polycárpi epíscopi et mártyris ad Philippénses
(Inscriptio;
nn. 1, 1 — 2, 3: Funk 1, 267-269)
Tweede
lezing
Uit de Brief aan de Filippenzen van de H. Polycarpus, bisschop en martelaar
(Inscriptio;
nn. 1, 1 — 2, 3: Funk 1, 267-269)
Laten wij ons bekleden met de
wapens der gerechtigheid
Polycarpus en met hem de priesters, aan de
Kerk van God, die als vreemdelinge leeft in Philippi; barmhartigheid en vrede
mogen bij u toenemen door de almachtige God en Jezus Christus, onze Verlosser.
Ik ben ten zeerste verblijd om u, in onze
Heer Jezus Christus, omdat gij de toonbeelden van de waarachtige liefde hebt
ontvangen en zoals het ook behoort, hen hebt begeleid, die geboeid zijn met de
banden, die heiligen betamen en de diademen zijn van degenen, die waarlijk door
God en onze Heer zijn uitverkoren. Ik verblijd mij er tevens over, dat de
hechte wortel van uw geloof, die vanouds was aangekondigd, tot op heden stand
houdt en vrucht voortbrengt in onze Heer Jezus Christus, die het op zich nam
voor onze zonden de dood in te gaan, die God ten leven heeft opgewekt na de
smartelijke banden van de onderwereld te hebben ontbanden: in Wie gij gelooft,
hoewel gij Hem niet aanschouwt en dat met een onuitsprekelijke en verheerlijkte
vreugde, waarin velen verlangen binnen te gaan, wetend, dat Gij door de genade
zijt gered, niet door uw werken, maar door de Wil van God door Jezus Christus.
Omgordt daarom uw lendenen, dient God in
vreze en in waarheid, verwijdert u van ijdel gepraat en de dwalingen der
menigte, in Hem gelovend, die onze Heer Jezus Christus uit de doden heeft
opgewekt en Hem de glorie gaf en het zitten aan zijn rechterhand. Aan Wie al
het hemelse en aardse is onderworpen, die door alle geesten wordt gediend, die
als rechter zal komen over levende en doden, wiens bloed God hen zal opeisen,
die niet in Hem geloofden.
Hij toch, die Hem heeft opgewekt uit de
doden, zal ook ons opwekken, als wij zijn wil hebben volbracht, naar zijn
geboden hebben gewandeld en bemind hebben wat Hij zelf beminde, ons onthoudend
van alle ongerechtigheid, van bedrog, gierigheid, kwaadspreken en lastertaal; geen
kwaad met kwaad vergeldend, geen schelden beantwoorden met terugschelden, noch
strijd met strijd, nog vervloeking met vervloeking; gedachtig hetgeen de Heer
ons leerde: Oordeelt niet, om niet geoordeeld te worden; spreek vrij, en gij
zult vrijgesproken worden; weest barmhartig en gij zult barmhartigheid verwerven;
de maat, die gij gebruikt, zal men ook voor u gebruiken. en Zalig de armen en
die vervolging lijden, want hunner behoort het rijk van God.