Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli
(1420-1497)
Eerste lezing
Uit de Brief van de heilige apostel Paulus
aan de Filippenzen 1,1-11
Begroeting en dankzegging
Van Paulus en Timoteüs,
dienaren van Christus Jezus. Aan alle heiligen in Filippi
die één zijn in Christus
Jezus, en aan
hun opzieners
en dienaren.
Genade zij u en
vrede van God,
onze Vader, en van de Heer
Jezus Christus.
Ik dank mijn God altijd wanneer ik aan u
denk, telkens wanneer ik voor u allen bid. Dat doe ik vol vreugde, omdat
u vanaf de eerste dag tot nu toe hebt bijgedragen aan de verspreiding van het evangelie. Ik
ben ervan overtuigd dat Hij die dit goede werk bij u begonnen is, het ook zal
voltooien op de dag van Christus Jezus.
Het spreekt vanzelf dat ik zo over u denk,
want u allen liggen mij na aan het hart.
U hebt immers allen deel aan de genade
die mij geschonken is, of ik nu gevangenzit of de waarheid van het evangelie
verdedig. God kan getuigen dat ik naar u
allen verlang met de genegenheid van Christus
Jezus. En
ik bid
dat uw liefde
blijft groeien door inzicht en fijnzinnigheid, zodat
u kunt onderscheiden waar het op aankomt. Dan zult u op de dag van Christus zuiver
en onberispelijk zijn, vol van de vruchten van de
gerechtigheid,
die u dankt aan Jezus
Christus, tot lof
en eer van God.
Tweede lezing
Uit de Brief aan de Filippenzen
van de H. Polycarpus, bisschop en martelaar
Laten wij ons bekleden met de wapens der
gerechtigheid
Polycarpus
en met hem de priesters, aan de Kerk van God, die als vreemdelinge leeft in
Philippi; barmhartigheid en vrede mogen bij u toenemen door de almachtige God
en Jezus Christus, onze Verlosser.
Ik ben ten
zeerste verblijd om u, in onze Heer Jezus Christus, omdat gij de toonbeelden
van de waarachtige liefde hebt ontvangen en zoals het ook behoort, hen hebt
begeleid, die geboeid zijn met de banden, die heiligen betamen en de diademen
zijn van degenen, die waarlijk door God en onze Heer zijn uitverkoren. Ik
verblijd mij er tevens over, dat de hechte wortel van uw geloof, die vanouds
was aangekondigd, tot op heden stand houdt en vrucht voortbrengt in onze Heer
Jezus Christus, die het op zich nam voor onze zonden de dood in te gaan, die God ten leven heeft opgewekt na de
smartelijke banden van de onderwereld te hebben ontbanden: in Wie gij gelooft,
hoewel gij Hem niet aanschouwt en dat met een onuitsprekelijke en verheerlijkte
vreugde, waarin velen verlangen binnen te gaan, wetend, dat Gij door de genade zijt gered, niet door uw
werken, maar door de Wil van God door Jezus Christus.
Omgordt daarom uw lendenen, dient God in
vreze en
in waarheid, verwijdert u van ijdel gepraat en de dwalingen der menigte, in Hem gelovend, die onze Heer Jezus
Christus uit de doden heeft opgewekt en Hem de glorie gaf en het zitten aan
zijn rechterhand. Aan Wie al het hemelse en aardse is onderworpen, die door
alle geesten wordt gediend, die als rechter zal komen over levende en doden,
wiens bloed God hen zal opeisen, die niet in Hem geloofden.
Hij toch, die Hem heeft opgewekt uit de doden, zal ook
ons opwekken, als wij zijn wil hebben volbracht, naar zijn geboden hebben
gewandeld en bemind hebben wat Hij zelf beminde, ons onthoudend van alle
ongerechtigheid, van bedrog, gierigheid, kwaadspreken en lastertaal; geen kwaad met kwaad vergeldend, geen
schelden beantwoorden met terugschelden, noch strijd met strijd, nog
vervloeking met vervloeking; gedachtig hetgeen de Heer ons leerde: Oordeelt niet, om niet geoordeeld te worden;
spreek vrij, en gij zult vrijgesproken worden; weest barmhartig en gij zult
barmhartigheid verwerven; de maat, die gij gebruikt, zal men ook voor u
gebruiken. en Zalig de armen en die
vervolging lijden, want hunner behoort het rijk van God.