Wenceslaus werd omstreeks 907 geboren in Bohemen en door zijn grootmoeder in het christelijk geloof opgevoed. Rond 925 nam hij het bestuur van het hertogdom op zich. Bij zijn regering ondervond hij veel moeilijkheden van de kant van zijn onderdanen, die hij tot een christelijke levenswijze wilde bekeren. Op aanstoken van zijn broer Boleslav werd hij in 935 verraderlijk vermoord. Al spoedig werd hij als martelaar vereerd. Hij is de voornaamste patroon van Bohemen.
Uit de eerste Oudslavische legende
De troon van de koning die de armen naar waarheid oordeelt, zal in eeuwigheid standhouden.
Toen Wratislaus, de vader van Wenceslaus, gestorven was, stelden de Bohemers Wenceslaus tot vorst aan. Door de genade van God bezat hij een volmaakt geloof. Hij deed goed voor alle armen, naakten kleedde hij, aan hen die honger hadden gaf hij te eten en voor de vreemdelingen was hij gastvrij. Hij handelde dus naar het woord van het evangelie. Hij duldde niet dat weduwen onrecht werd aangedaan; hij hield van alle mensen, arm zowel als rijk. Hij zorgde voor de dienaren van God en liet veel kerken verfraaien met kunstwerken.
Enkele Boheemse heren echter werden opstandig. Zij overreedden Boleslaus, de jongere broer van Wenceslaus, en zeiden: ‘Uw broer Wenceslaus spant met zijn moeder en zijn mannen samen om u te vermoorden.’
Wenceslaus nu had de gewoonte om alle steden te bezoeken bij gelegenheid van het kerkwijdingsfeest. Zo deed hij op een zondag, de feestdag van Cosmas en Damianus, zijn intrede in de stad van Boleslaus. Na de eucharistieviering wilde hij naar Praag terugkeren. Maar Boleslaus hield hem met kwade bedoelingen tegen en zei: ‘Waarom wil je al vertrekken, broer?’ De volgende dag luidde de klok voor het morgenofficie. Zodra Wenceslaus het klokgelui hoorde, zei hij: ‘Ik loof U, Heer, dat Gij me tot deze morgen liet leven.’ Hij stond op en begaf zich naar het gebed.
Nog bij de deur haalde Boleslaus hem in. Wenceslaus zag hem aan en zei: ‘Broer, gisteren was je een goed dienaar voor ons.’ Maar de duivel spoorde Boleslaus aan tot het kwade en maakte zijn hart slecht. Hij trok zijn zwaard en antwoordde: ‘Nu wil ik je nog beter dienen.’ Hierop sloeg hij hem met zijn zwaard op het hoofd.
Wenceslaus draaide zich naar hem om en zei: ‘Wat gaat er in je om, broer?’ Hij greep Boleslaus vast en wierp hem op de grond. Maar een raadsman van Boleslaus kwam toelopen, sloeg op Wenceslaus in en verwondde zijn hand. Wenceslaus liet zijn broer los en vluchtte naar de kerk. Bij de kerkdeur werd hij echter door twee booswichten neergestoken. Een derde snelde toe en doorboorde zijn zijde met een zwaard. Daarop gaf Wenceslaus onmiddellijk de geest, terwijl hij zei: ‘In uw handen, Heer, beveel ik mijn geest’ (vgl. Lc. 23, 46; Ps. 31 (30), 6).