Lectio altera
Ex Sermóne sancti Augustíni epíscopi De pastóribus
(Sermo 46, 24-25:
CCL 41, 551-553)
Tweede lezing
Preek over
‘De herders’, van de H. Augustinus, bisschop
(Sermo 46,
24-25: CCL 41, 551-553)
Op grazige weiden zal Ik mijn schapen weiden
Ik
zal ze terugvoeren uit de volkeren, hen bijeenbrengen uit de landen en hun
voeren in hun eigen land en hen weiden op Israëls bergen. Hij grondvestte de bergen van Israël, dit
zijn de schrijvers van de goddelijke Schriften. Weidt ze daar om ze veilig te
weiden. Al wat gij daar hoort, moge u goed bevallen; maar verwerpt wat daarbuiten is. Ga niet dwalen
in een nevel, maar luistert naar de stam van de herder. Verzamelt u bij de
bergen van de heilige Schriften. Daar liggen de genoegens voor uw hart, daar is
niets giftigs, niets vreemds; daar liggen zeer vruchtbare weiden. Gij, die zo
gezond zijt, komt; laat u gezond voeden op de bergen van Israël.
Ook
aan de waterstromen en in alle woonplaatsen van het land. Want vanaf die bergen, die wij getoond
hebben, vloeiden de stromen van de Evangelie-prediking, toen hun woorden weerklonken tot aan de uiteinden
van de aarde en alle woonplaatsen der aarde werden aangenaam en vruchtbaar
gemaakt op schapen te weiden.
Dan
weid Ik ze op grazige weiden en op de bergen van Israëls hoogland. En daar
zullen hun stallen staan,
dit is: waar ze kunnen rusten en kunnen zeggen: ‘Het is hier goed’, en ‘het is
waar en duidelijk, wij bedriegen ons niet.’ Door Gods glorie zullen zij rusten
als in hun stallen. En zij zullen slapen,
dit is: zij zullen rusten en rusten in
zuivere genoegens.
En
op de vette weiden zullen zij grazen, op de bergen van Israël. Ik
heb de bergen van Israël al goede bergen genoemd, waar wij onze ogen kunnen
opheffen in het vertrouwen dat vandaar voor ons hulp komt. Maar onze hulp komt
van de Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft. Opdat aldus onze hoop zelfs niet
zou steunen op die goede bergen, toen Hij zei: Ik zal mijn schapen weiden op
de bergen van Israël, voegde Hij er terstond aan toe, met de bedoeling dat
u niet op die bergen zou blijven: Ik zal
mijn schapen weiden. Hef uw ogen op naar de bergen vanwaar er hulp voor u
komt, maar let wel op de woorden: Ik zal
weiden. Want uw hulp komt van de
Heer, die hemel en aarde gemaakt heeft.
De profeet besluit aldus: Ik zal ze weiden zoals het behoort. Zie,
dat Hij ze alleen zo weidt, zoals het behoort. Want welk mens kan over een
ander mens oordelen? Alles is vol van vermetele oordelen. Iemand, aan wie wij
wanhoopten, bekeert zich plotseling en wordt de beste van allen. Maar hij, van
wie wij de hoogste verwachtingen hadden, valt plotseling af en wordt de
slechtste van allen. Noch onze vrees is zeker, noch onze liefde.
Wat elke mens vandaag is, weet hij zelf
nauwelijks. Toch weet hij het zelf voor vandaag wel zo ongeveer, maar voor de
dag van morgen weet hij het zelf ook niet. De Heer dan weidt zoals het behoort,
aan allen gevend, wat hun toekomst: dit voor dezen, dat voor die, aan eenieder
het zijne gevend, dit of dat. Hij weet immers, wat hij doet. Hij weidt hen
zoals het behoort, die Hij als rechter heeft verlost. Hij weidt ze dus zoals
het behoort.