zaterdag 5 september 2020

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Dominica XXIII per annum St. Leo Magnus. Christiana sapientia. De christelijke wijsheid.


Lectio altera

Ex Sermóne sancti Leónis Magni papæ De beatitudínibus
(Sermo 95, 6-8: PL 54, 464-465)

Tweede lezing

Uit de Preek over de Zaligsprekingen, van de H. Leo de Grote, paus
(Sermo 95, 6-8: PL 54, 464-465)
De christelijke wijsheid
Daarna sprak de Heer: Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. De honger, die hier bedoeld wordt, slaat niet op het lichamelijke noch verlangt die dorst naar iets aards. Maar men verlangt hier met het goed van de gerechtigheid verzadigd te worden. Is men eenmaal in het geheim van al die verborgenheden doordrongen, dan wenst men van de Heer zelf vervuld te worden.
Zalig de geest, die verlangt naar het voedsel van de gerechtigheid en van verlangen brandt naar zulk een drank. Hij zou er immers naar verlangen, als hij nog niets van haar heerlijkheid geproefd had. Alleen al bij het horen van de woorden van de profeet: Proeft en ziet, hoe heerlijk de Heer is, ontvangt hij een voorproef van die verheven voortreffelijkheid en ontbrandt in de liefde van de zuiverste genieting, zodat hij, met verachting van al het tijdelijke, geheel ontvlamd wordt om de gerechtigheid te eten en te drinken en de waarheid van dat eerste gebod goed begrijpt, dat zegt: Gij zult de Heer, uw God, beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw kracht: omdat God beminnen niets anders is dan de gerechtigheid beminnen. Tenslotte, zoals met die liefde tot God de zorg voor de naaste wordt verbonden, zo wordt ook met dit verlangen naar gerechtigheid de deugd van barmhartigheid verenigd en wordt gezegd: Zalig de barmhartigen, want God zal zich over hen ontfermen.
Erken christen, de waardigheid van de U geschonken wijsheid en begrijp tot welk een beloning gij door de beoefening van zulke deugden geroepen zijt. De barmhartigheid wil, dat ook gij barmhartig zijt; de gerechtigheid wil, dat ook gij rechtvaardig zijt, opdat de schepper in zijn schepsel duidelijk naar voren komt en in de spiegel van het menselijk hart het beeld van God door de lijnen van de navolging wordt uitgedrukt en gaat stralen. De verwachting, die gij ten opzichte van uw goede werken bezit, zal niet beschaamd worde, al uw wensen worden vervuld en eeuwig zult gij bezitten, wat gij bemint.
En omdat (volgens Christus’ woord) door de aalmoes alles in u rein is, zult gij ook tot die zaligheid geraken, die als gevolg daarvan wordt beloofd door de woorden van de Heer: Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien. Een groot geluk zeer geliefden, wacht hen, voor wie zulk een beloning wordt toebereid. Wat anders toch betekent ‘rein van hart zijn’ dan zich op bovengenoemde deugden toe te leggen? Wat voor een gelukzaligheid is het God te aanschouwen. Welk verstand kan het vatten, welke tong het uitzeggen? En toch zal dit geschieden, als onze menselijke natuur is omgevormd, opdat wij niet langer door een spiegel en als een raadsel, maar van aangezicht tot aangezicht de Godheid in heel zijn wezen zullen aanschouwen, die nog geen mens vermag te zien en wij te midden van een onuitsprekelijke vreugde over de eeuwige Gods aanschouwing datgene zullen verkrijgen, wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat nooit in een mensenhart is opgekomen.