Voor ons klooster neemt de beleving van de Romeinse liturgie met het Latijn als liturgische taal een centrale plaats in mét de gregoriaanse zang die eigen is aan deze liturgie. Deze gewoonte is opnieuw vastgelegd in de door de H. Stoel goedgekeurde constituties van de priorij.
Hiermee sluit de gebedstraditie van de priorij Thabor aan bij de wens van het 2e Vaticaans Concilie in de Constitutie over de H. Liturgie – Sacrosanctum Concilium, dat de schat van de gregoriaanse zang, die eigen is aan de Romeinse liturgie en die de traditie tot in onze tijd heeft doorgegeven met zorg bewaard en op passende wijze in gebruik dient te blijven (cf. nrs. 114 en 116).
“Het is een onuitsprekelijk geluk vóór Gods aanschijn te staan en Hem in naam van de Kerk, in naam van alle gelovigen het gebed en het offer van de Heer Jezus aan te bieden. De genade die door dat gebed en offer neerdaalt over de wereld kan alle duisternis verlichten en alle stormen bedaren. De liefdevolle aantrekkingskracht van Christus kan alle negatieve beïnvloeding overwinnen. In de zekerheid dat God de weg heeft bepaald kan dan rustig een lof- en danklied opstijgen te midden van geestelijke storm. Het zal die storm overstemmen en overleven omdat het doortrilt in de eeuwigheid”.
Bidden in het Latijn is geen drukkende last maar blijmoedig de eigen stem voegen in de lofzang van God, gegroeid en gedragen door eeuwenlang gebed. “Qui bene cantat bis orat” – “Die goed zingt bidt eens zo goed”, is immers een gevleugeld begrip, afgeleid uit het Commentaar van Sint Augustinus van Hippo op Psalm 72,1: Qui enim cantat laudem, non solum laudat, sed etiam hilariter laudat. Want wie Gods lof zingt, looft Hem niet alleen, maar looft Hem met een blij hart.