vrijdag 4 september 2020

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada XXII per annum feria VI Beati pauperes spiritu. Zalig de armen van geest.


  
 
Lectio altera

Ex Sermóne sancti Leónis Magni papæ De beatitudínibus
(Sermo 95, 2-3: PL 54, 462)
  
Tweede lezing

Uit de Preek over de Zaligsprekingen van de H. Leo de Grote, paus
(Sermo 95, 2-3: PL 54, 462)

Zalig de armen van geest

Er kan geen twijfel over bestaan, dat de armen gemakkelijker de deugd van nederigheid verkrijgen dan de rijken. Bij de eersten ligt door hun armoede de onderdanigheid meer voor de hand, maar bij de rijken meer de zelfverheffing. Toch vindt men ook bij zeer veel rijken de gezindheid, om hun overvloed niet te laten dienen tot vergroting van hun hoogmoed maar tot beoefening van goede werken en dat als grootste gewin te beschouwen, wat zij gebruikt hebben om de ellende van het lijden te lenigen in hun naaste.

Aan iedere klasse of stand onder de mensen wordt de gelegenheid geboden deze deugd deelachtig te worden, omdat de mensen wel dezelfde gezindheid kunnen hebben, hoewel zij ongelijk zijn in aards vermogen. Het komt er daarom niet op aan, hoeveel zij verschillen in aards bezit, als zij maar in geestelijk bezit als gelijken worden bevonden. Zalig daarom die armoede, die zich niet laat verblinden door de liefde tot tijdelijke goederen en niet naar de vermeerdering daarvan streeft. Maar zich verlangt te verrijken met hemelse goederen.

Een voorbeeld van deze grootmoedige armoede geven ons, ná de Heer, op de eerste plaatst de Apostelen, toen zij al het hunne zonder onderscheid op de roep van hun hemelse Meester verlieten, en van gewone vissers door een bezielde ommekeer veranderd werden tot vissers van mensen. Hun geloof spoorde velen aan hetzelfde te doen als zij, toen bij het begin van de Kerk alle gelovigen één van hart en één van ziel waren. Allen verdeelden hun hebben en houden en door die zeer vrome armoede werden zij met eeuwige goederen verrijkt. Door de prediking van de Apostelen verheugden zij zich erover niets aards het hunne te noemen, maar hun hele rijkdom in Christus te zien.

Vandaar dat de zalige Apostel Petrus, toen hij bij zijn gang naar de tempel door een lamme om een aalmoes werd gevraagd, zei: Zilver en goud heb ik niet, maar wát ik heb, geef ik u: In de Naam van Jezus Christus, de Nazareeër: sta op en wandel Wat is er subliemer dan deze nederigheid? Wat vrijgeviger dan deze armoede? Hij krijgt geen geldelijk hulp, maar wel gaven van de natuur. Door haar schoot bracht een moeder deze gebrekkige te wereld, door zijn woord maakte Petrus hem gezond. Petrus die geen muntstuk gaf met het beeld van Caesar, vormde in een mens het beeld van Christus.

Maar met de rijkdom van deze schat werd niet alleen hij geholpen, aan wie het gebruik van zijn voeten werd geschonken, maar ook de vijfduizend mannen, die toen op aansporing van de Apostel het geloof aannamen door het wonder van die genezing. En die arme, die niets bezat om het aan de bedelaar te geven, schonk zo’n overvloed van goddelijke genade, dat hij, zoals hij één mens gezond van voeten maakte, zo ook duizenden door hun geloof in het hart genas, en hen die hij eerste als verlamd had aangetroffen, tot vurige volgelingen van Christus maakte.