zondag 20 december 2015

Lezing - De HEER/ JHWH en zijn genade-jaar 3

Deel 2 barmhartigheid

Na deze korte uiteenzetting over het gebruik van het woord deur in de H. Schrift is nu het tijd om onze aandacht te wijden aan het tweede onderdeel: de barmhartigheid. In het dagelijks gebruik is het woord barmhartigheid bepaald niet gangbaar en ook de woordafleiding helpt ons niet veel verder, maar met een kleine en speelse vervanging van de letter b door de letter w krijgen wij een neologisme: warmhartigheid dat qua inhoud niet eens zo ver bezijden de echte betekenis staat. Wie denkt bij dit intieme begrip niet aan de Zeven Werken Barmhartigheid op vele schilderijen, prenten en doopvonten kunstig afgebeeld? Barmhartigheid en warmhartigheid beoefen je dus door daden te stellen jegens de naaste die in nood verkeert. Daarbij valt op te merken dat we er in het evangelie van Matteüs zes aantreffen, namelijk:
De hongerigen te eten geven,
wie dorst hebben, laven,
de vreemdelingen huisvesten,
de naakten kleden,
de zieken bezoeken, - en als zesde - :
de gevangenen niet aan hun lot overlaten (Matteüs 25, 35-36).
Dit door Jezus opgesomde  pakket van hulpverlening aan mensen in nood wordt altijd aangevuld met een zevende, namelijk het begraven van de doden, een in het Jodendom waartoe ook Jezus zelf behoorde als geboortig uit het geslacht van David, vast verankerde plicht van naastenliefde. Zie bijvoorbeeld hoe de oude Tobit alvorens hij zijn zoon Tobias op reis stuurt, hem een spiegel voorhoudt van goede daden waaronder de eerste is: het begraven zijn vader en moeder (Tobit 4,4; 14,10 en 11 en 12), een daad van barmhartigheid die we ook kennen uit het Tweede Testament, waar verhaald wordt over het begraven van Johannes de Doper (Matteüs 14,12) en van Jezus van Nazareth (Johannes 19,40-42), maar ook uit de perikoop over het volgen van Jezus wanneer de man in kwestie eerst zijn vader wil gaan begraven (Matteüs 8,21). Bij barmhartigheid denken we ook aan het stadswapen van Amsterdam dat zich mag tooien met de woorden: “Heldhaftig. Vastberaden, Barmhartig”, een devies in 1946 van koningin Wilhelmina ontvangen om reden van de dappere houding van de bevolking tijdens de bezettingstijd. *1)  In de monachale traditie kennen we de ‘misericorde’ als het steuntje onder de zitbank om het staan tijdens het officie te vergemakkelijken en aldus tegemoet te komen aan de menselijke zwakheid. In koorbanken van eeuwen her zijn deze ruggensteuntjes vaak juweeltjes van beeldhouwkunst, in de vorm van mensfiguurtjes, duiveltjes of dieren. Van deze praktische barmhartigheids beleving gaan mijn gedachten  vooral uit naar de lofzang die Thérèse van Lisieux houdt op Gods barmhartigheid naar aanleiding van psalm 117,1 = 118,1 en psalm 88,2 = 89,2. De ene tekst luidt: “Confitemini Domino quoniam bonus, quoniam in saeculum misericordia eius”, en de andere: “Misericordias Domini in aeternum cantabo”. De uitwerking daarvan en de uitleg van de twee door haar ontworpen wapenschilden kan men nalezen in L’Histoire d’une âme, Manuscript A, pp. 225-228 en 230-231. Een ontroerend getuigenis van een jonge vrouw die zich met hart en ziel overgaf aan Gods oneindige barmhartigheid.

Van die barmhartigheid horen we in de lofzang van Zacharias en in die van Maria waarin oudtestamentische tonen doorklinken: “Zo toont Hij ons zijn barmhartigheid aan onze vaderen, zijn verbond indachtig”(Lucas 1,72), en: “dank zij de innige barmhartigheid van onze God waarmee Hij uit de Hemel op ons zal neerzien” (1,78). En Maria zingt: “Barmhartig is Hij, van geslacht op geslacht” (1,50), en: “Gedachtig is Hij zijn barmhartigheid voor eeuwig (1,50). En tijdens het zondagse officie roepen we in het Te Deum uit: “Fiat misericordia tua, Domine, super nos, quemadmodum speravimus in te”, wat betekent: “Laat uw barmhartigheid neerdalen over ons zoals ons vertrouwen uitgaat naar u”.