zaterdag 31 oktober 2020

Onze Pastoor schrijft over het jubileum van zr. Josephine op 7 novenber aanstaande

 


Op zaterdag 7 november a.s. (feestdag van de H. Willibrord), viert Zr. Josephine van priorij Thabor haar zilveren kloosterjubileum. Het is dan 25 jaar geleden dat zij haar professie deed. Velen in St. Odiliënberg kennen Zr. Josephine van de catecheselessen die zij verzorgt, met

name bij de Communie- en Vormselvoorbereiding. Vanwege de Coronacrisis zal de jubileummis die om 10.30 uur begint slechte beperkt toegankelijk zijn. Toch kan de Mis via de computer (livestream) gevolgd worden. Omdat dit nogal duur is wordt om een bijdrage in de kosten gevraagd. Dat kan middels een ‘envelop met inhoud’, te deponeren in de brievenbus van het klooster (Aan de Berg 3 St. Odiliënberg) of een overmaking op bankrekeningnr. NL 41 INGB 0004 1591 27 t.n.v. H.D.L.M. Schruer (Zr. Johanna) o.v.v. livestream. Wij feliciteren Zr. Josephine van harte met haar jubileum en danken haar niet alleen voor haar beschouwend leven in dienst van de Heer, maar ook voor haar actieve leven ten dienste van de jeugd. In de loop der jaren heeft ze heel wat kinderen mogen voorbereiden op de eerste Heilige Communie en op het Vormsel. Dat is in deze tijd geen gemakkelijke en ook niet altijd even dankbare taak, maar wel een die onmisbare zoden zet aan de dijk van het Rijk Gods in deze wereld.



donderdag 29 oktober 2020

Parce Domine (Canto Gregoriano)

Ons leven kan niet zonder beproeving zijn! Sint Augustinus (Getijdengebed vandaag)

Enkele gedachten uit het Commentaar van Sint Augustinus op psalm 60 , 2-3
(Corpus Christianorum, series latina, 39, 766)

Namque vita nostra in hac peregrinatione non potest esse sine tentatione; quia provectus noster per tentationem nostrum fit, nec sibi quisque innotescit nisi tentatus, nec potest coronari nisi vicerit, nec potest vincere nisi certaverit, nec potest certare nisi inimicum et tentationes habuerit.

Ergo nos transfiguravit in se, quando voluit tentari a Satana. Modo legebatur in Evangelio quia Dominus Iesus Christus in eremo tentabatur a diabolo. Prorsus Christus tentabatur a diabolo. In Christo enim tu tentabaris, quia Christus de te sibi habebat carnem, de se tibi salute; de te sibi mortem, de se tibi vitam; de te sibi contumelias, de se tibi honores; ergo de te sibi tentationem, de se tibi victoriam.

Si in illo nos tentati sumus, in illo nos diabolum superamus. Attendis quia Christus tentatus est, et non attendis quia vicit? Agnosce te in illo tentatum, et te in illo agnosce vincentem. Poterat a se diabolum prohibere; sed, si non tentaretur, tibi tentando vincendi magisterium non præberet.

Want ons leven op deze pelgrimstocht kan niet zonder beproeving bestaan omdat onze vooruitgang geschiedt langs de weg van de beproeving. Niemand toch kent zichzelf dan hij, die beproefd wordt. Ook kan niemand gekroond worden, als hij niet overwonnen heeft, maar hij kan niet overwinnen, als hij niet gestreden heeft, en hij kan niet strijden, als hij geen vijanden en beproevingen heeft.

Daarom heeft Hij onze menselijkheid zelf overgenomen, toen Hij wilde bekoord worden door de Satan. Zojuist werd uit het Evangelie voorgelezen, dat de Heer Jezus Christus in de woestijn door de duivel werd bekoord. Inderdaad werd de Heer door de duivel bekoord. In Christus immers werd gij bekoord, omdat Christus voor Zichzelf van u het vlees had, maar van Zichzelf voor u de verlossing; van u voor Zich de dood, uit Zichzelf voor u het leven; van uw kant voor Hem de smaad, van zijn kant voor u de eer; derhalve uit u voor Hem de beproeving, van uit Hemzelf voor u de overwinning.

Als wij in Hem beproefd zijn, overwinnen we ook in Hem de duivel. Gij ziet waarom Christus beproefd is, en ziet ge dan niet waarom Hij heeft overwonnen? Erken, dat ge in Hem zijt beproefd en erken ook, dat ge in Hem overwinnaar zijt. Hij kan de duivel van Zich weren, maar als Hij zich niet liet beproeven, dan zou Hij niet leren hoe de beproeving te overwinnen.

Laat ons bidden… Voor de slachtoffers van geweld en terreur



Laat ons bidden voor allen die omkomen door geweld en terreur, vooral voor de kinderen en jongeren die opgroeien in een maatschappij die het kwade niet erkent.

Bidden wij ook voor hen die de terreur gebruiken als politiek of religieus instrument.

Opdat de Heilige Geest hun geweten mag verlichten en zij afzien van het gebruik van zulke vernietigende en zondige wapens.

"My Lord and my God" - St .Augustine



St. Augustine  My Lord and my God

Is there anything more valuable than your soul? Nothing indeed, except God himself; apart from him you can find nothing better than your own soul because when you are perfect you will be like the angels, and above them is only their creator. Lift up your heart to him and don’t settle for something lower, saying ‘Oh, that is beyond me’.

You probably won’t get that money you want. It does not at all follow that because you want it you will get it. But if you long for God, you can possess him. Even before you wanted him he drew near you, when you turned away he beckoned you, and when at last you turned to him in fear and confessed your sins in terror, he tenderly consoled you.

Every beautiful thing you see, every fair thing you love was made by God. Looking on all those things, long for him more than for them all. Love him, and purify your heart by faith so that you may come to see him who gave you your being, and all you have.

Remember that he who gave the happiness of this world gave it for our comfort. He gives to all men the sun and the rain, the harvest and the springs of water, and he will give you the gift of himself.

Le glas de Notre-Dame de la Garde en hommage aux victimes de l'attentat de cathedrale de Nice

maandag 26 oktober 2020

Sponsors gezocht voor live streaming H. Mis Professiefeest onze zr. M. Josephine Heesen crss

Op 7 november aanstaande, feest van de H. Willibrord, herdenkt onze zr. M. Josephine dat zij 25 jaar geleden haar geloften in ons klooster heeft afgelegd. Zij heeft in de afgelopen jaren zich met kracht ingezet in ons klooster en daarbij aan honderden, zo niet duizenden kinderen uit de Roerstreek en daarbuiten, maar vooral uit Sint Odilienberg catechese gegeven - algemeen en bij de voorbereiding op de Eerste H. Communie en het H. Vormsel. Wij hadden dit met een groot feest willen vieren samen met al degenen die haar hebben meegemaakt, inclusief de kinderen en hun ouders. Door de pandemie zal dat niet kunnen.

Verleden week is voor het eerst uit de Basiliek een live stream uitgezonden van den H. Mis (uitvaart). Dat was erg mooi. Dat willen wij ook graag op 7 november om 10.30u  realiseren. Dat is echter duur, ook omdat we graag die H. Mis daarna met een catechetische toelichting op youtube willen plaatsen zodat die beschikbaar blijft. We hebben begrepen dat de kosten rond de EURO 750,00 liggen. We hebben zelf al EURO 125,00 ingezameld en dat betekent dat we nog EURO 625,00 nodig hebben. Mogen we U vragen hier aan mee te doen? Dat zouden we heel erg waarderen. 

Hoe kunt U meedoen?

envelop in brievenbus klooster adres Aan de Berg 3, Sint Odilienberg (hiervoor niet aanbellen s.v.p.)

bank: NL41 INGB 0004 1591 27 ten name van H.D.L.M Schruer (zr. Johanna) met vermelding live stream (dit is ook de projectenrekening die wordt gebruikt als U kaarsen wilt opsteken).

Heel veel dank!

Onze klooster is erkend als ANBI (algemeen nut beogende instelling) en onder daarvoor geldende voorwaarden zijn giften aan ons klooster fiscaal aftrekbaar. Voor meer informatie zie deze link

Namen van sponsors worden op verzoek met alle plezier ook op dit weblog vermeld en te zijner tijd op de aftiteling.

zondag 25 oktober 2020

Lezingen H. Mis 30e zondag door het jaar A Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand.


Eerste lezing
: Ex. 22, 20-26

Zo spreekt de Heer:

“Gij moet een vreemdeling niet slecht behandelen

en hem het leven niet moeilijk maken,

want gij hebt zelf als vreemdeling in Egypte gewoond.

Weduwen en wezen zult ge geen onrecht aandoen.

Als ge hun tekort doet en hun klagen tot Mij opstijgt,

dan zal Ik gehoor geven aan hun klagen.

Mijn toorn zal losbarsten en met het zwaard zal Ik u doden:

uw vrouwen worden weduwen, uw kinderen wezen.

Als gij aan iemand van mijn volk geld leent,

aan een noodlijdende in uw omgeving,

gedraag u dan niet als een geldschieter.

Ge moet geen rente van hem eisen.

Als gij iemands mantel in pand neemt,

dan moet ge die vóór zonsondergang hem teruggeven.

Hij heeft niets anders om zich mee toe te dekken,

het is de beschutting van zijn blote lichaam,

hij moet er in slapen.

Roept hij tot Mij om hulp, dan zal Ik hem verhoren,

want Ik ben vol medelijden.”


Tweede lezing: 1 Tess. 1, 5c-10 

Broeders en zusters,

gij weet hoe ons optreden bij u is geweest.

Het was gericht op uw heil.

En gij van uw kant

zijt navolgers geworden van ons en van de Heer,

toen gij het woord hebt aangenomen

onder allerlei beproevingen

en toch met de vreugde van de heilige Geest.

Gij zijt een voorbeeld geworden van alle gelovigen

in Macedonië en in Achaïa.

Ja, van Tessalonica uit

heeft het woord van de Heer weerklonken,

en niet enkel in Macedonië en Achaïa;

allerwegen is uw geloof in God bekend geworden.

Wij hoeven niets meer te zeggen,

zij vertellen zelf wel hoe wij bij u zijn gekomen

en hoe wij door u zijn ontvangen;

hoe gij u van de afgoden tot God hebt bekeerd,

om de levende en waarachtige God te dienen,

en uit de hemel zijn Zoon te verwachten,

die Hij uit de dood heeft opgewekt,

Jezus, die ons redt van de komende toorn.


Evangelie: Mt. 22, 34-40 

“Meester, wat is het voornaamste gebod in de Wet?” Hij antwoordde hem: “Gij zult de Heer uw God 

beminnen met geheel uw hart, geheel uw ziel en geheel uw verstand.”

In die tijd kwamen de Farizeeën bijeen, toen zij vernamen

dat Jezus de Sadduceeën de mond gesnoerd had. En een van hen, een wetgeleerde,

vroeg Jezus om Hem op de proef te stellen:

“Meester, wat is het voornaamste gebod in de Wet?”

Hij antwoordde hem:

“Gij zult de Heer uw God beminnen met geheel uw hart,

geheel uw ziel en geheel uw verstand.

Dit is het voornaamste en eerste gebod.

Het tweede, daarmee gelijkwaardig:

Gij zult uw naaste beminnen als uzelf.

Aan deze twee geboden hangt heel de Wet en de Profeten.”

Vreugde voor hen die zoeken naar God - 30ste zondag door het jaar



Introitus (openingsgezang):

Laetetur cor quaerentium Dominum :
quaerite Dominum, et confirmamini :
quaerite faciem eius semper. Psalm 104, 3-4

Vertaling:
Vreugde voor hen die zoeken naar God
Zoekt de Heer en neemt toe in kracht;
zoekt zijn aanschijn zonder ophouden.

woensdag 21 oktober 2020

Pope John Paul II's Papal Procession 4/4/05

22 oktober Heilige paus Johannes Paulus II, bid voor ons!


reliek van heilige paus Johannes Paulus II die in ons klooster is aanbeden 

22 oktober - H. JOHANNES PAULUS II, PAUS

Carolus Jozef Wojtyla werd in 1920 in Wadowice in Polen geboren. Na zijn priesterwijding en theologiestudie in Rome keerde hij terug naar zijn vaderland en vervulde verschillende pastorale en academische taken. Na eerst hulpbisschop van Krakau te zijn geweest, werd hij in 1964 benoemd tot aartsbisschop en nam hij deel aan het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie. Hij werd tot paus verkozen op 16 oktober 1978 en nam de naam Johannes Paulus II aan. Zijn buitengewone apostolische ijver, in het bijzonder voor gezinnen, jongeren en zieken, bracht hem ertoe wereldwijd talloze bezoeken af te leggen aan het Godsvolk. Tot de vele vruchten, die hij de Kerk als erfenis naliet, behoren vooral zijn zeer rijke uitingen van het Leergezag, alsook de promulgatie van de Catechismus van de Katholieke Kerk en van het Wetboek van Canoniek Recht, zowel voor de Latijnse Kerk als voor de Oosterse Kerken. Hij stierf godvruchtig in de Heer te Rome op 2 april 2005, op de vooravond van de tweede zondag van Pasen, de zondag van de goddelijke barmhartigheid. Op 1 mei 2011 werd hij door paus Benedictus XVI zalig verklaard. Op 27 april 2014 werd hij door paus Franciscus heilig verklaard. De Kerk gedenkt hem op 22 oktober, de dag waarop hij in 1978 als paus werd geïntroniseerd.

Gebed (oratie)
God, rijk aan erbarming, Gij hebt de heilige paus Johannes Paulus aan het hoofd willen stellen van heel uw Kerk; wij bidden U: laat ons, onderricht door zijn leer, vol vertrouwen ons hart openen voor de heilzame genade van Christus, de enige Verlosser van de mens. Die met U leeft en heerst in de eenheid van de heilige Geest, God, door de eeuwen der eeuwen.

Retraitesnipper - Mendelssohn - Hear my Prayer

Retraitesnipper: iedere dag een uur Aanbidding met het rozenhoedje




dinsdag 20 oktober 2020

Retraitesnipper: uit de encycliek Spe salvi van paus Benedictus XVI


Onze levens zijn sterk op elkaar betrokken, zijn door ontelbare interacties met elkaar verbonden. Niemand leeft alleen. Niemand zondigt alleen. Niemand wordt alleen gered. In mijn leven komt steeds het leven van anderen binnen: in wat ik denk, zeg, doe en bereik. En omgekeerd komt mijn leven binnen in dat van anderen: ten kwade en ten goede. Dus is mijn gebed voor de ander hem niet vreemd, niet iets uiterlijks, ook na de dood niet. In de vervlechting van het bestaan kan mijn dank aan hem, mijn gebed voor hem, een stukje van zijn zuivering vormen. En daarbij hoeven we de aardse tijd niet om te rekenen in Gods tijd: in de gemeenschap van de zielen wordt de eenvoudige wereldtijd overstegen. Het is nooit te laat en nooit vergeefs het hart van de ander te beroeren. Zo wordt een belangrijk element van het christelijke begrip ‘hoop’ nogmaals duidelijk. Onze hoop is altijd ten diepste ook hoop voor de anderen; alleen zo is ze werkelijk ook hoop voor mijzelf.[40] Als christenen moeten wij ons nooit alleen maar afvragen: Hoe kan ik mezelf redden? We moeten ons ook afvragen: hoe kan ik anderen helpen, opdat anderen gered worden en voor anderen de ster van de hoop opgaat? Dan heb ik ook het meeste gedaan voor mijn eigen redding.

volledige tekst encycliek op website Vaticaan met Nederlandse vertaling Dr. Nelly Stienstra z.g.

zondag 18 oktober 2020

The Story Behind Saint Jean de Brébeuf

Saint Jean de Brébeuf little movie 2

19 oktober HH. Johannes de Brébeuf en Isaac Jogues, priesters, en gezellen, martelaren

Tussen de jaren 1642 en 1649 werden in Noord-Amerika acht missionarissen van de sociëteit van Jezus op verschrikkelijke wijze door de Huron-Indianen en de Irokezen gemarteld en om het leven gebracht. Isaac Jogues stierf op 18 oktober 1647, Johannes de Brébeuf op 16 maart 1648.


Uit de geestelijke geschriften van de heilige priester en martelaar Johannes de Brébeuf († 1648)
Ik wil slechts voor U sterven, Jezus, omdat Gij voor mij hebt willen sterven.
Twee dagen lang voelde ik voortdurend een groot verlangen naar het martelaarschap en koesterde ik de wens de folteringen te ondergaan die de martelaren hebben geleden. Jezus, mijn Heer en Verlosser, wat kan ik U teruggeven voor alle weldaden die Gij mij het eerst bewezen hebt? De offerbeker van uw lijden aanvaard ik uit uw hand en ‘de naam van de Heer roep ik aan’ (Ps. 116B (115), 13). Ik beloof plechtig, in het bijzijn van uw eeuwige Vader en de heilige Geest, in het bijzijn van uw allerheiligste Moeder en haar allerzuiverste bruidegom, in het bijzijn van de engelen, de apostelen en martelaren, mijn heilige vader Ignatius en de heilige Franciscus Xaverius, ik beloof U, Jezus mijn Verlosser, werkelijk plechtig dat ik mij, voor zover het in mijn vermogen ligt, nooit aan de genade van het martelaarschap zal onttrekken, als Gij mij, uw meest onwaardige dienaar, deze genade ooit in uw oneindige barmhartigheid wilt schenken.
Ik beloof dus plechtig: de hele rest van mijn leven zal het nooit mijn verlangen zijn en zal het mij niet vrij staan dat ik enig levensgevaar of enige mogelijkheid om mijn bloed voor U te vergieten, uit de weg ga, behalve als ik eventueel zou denken dat het op dat ogenblik meer in overeenstemming met uw eer zou zijn dat ik anders handel. Ik doe zelfs de gelofte dat ik, als de doodsteek mij wordt toegebracht, deze met de grootste bereidwilligheid en blijdschap uit uw hand zal aanvaarden. Daarom, mijn lieve Jezus, voel ik het als een geweldige vreugde dat ik U nu reeds mijn bloed, mijn lichaam en mijn leven mag aanbieden. Als Gij mij die genade schenkt, wil ik slechts voor U sterven, omdat Gij voor mij hebt willen sterven. Maak dat ik zo leef dat ik van U de gunst mag verkrijgen om op zo’n gelukkige manier te sterven. Ja, mijn God en Verlosser, uit uw hand zal ik de offerbeker van uw lijden aanvaarden en uw Naam zal ik aanroepen: Jezus, Jezus, Jezus!
Mijn God, wat doet het me leed dat de mensen U niet kennen, dat dit ruwe gebied nog niet helemaal tot U bekeerd is, dat de zonde er nog niet is uitgeroeid! Wat mij betreft, mijn God, ook al worden alle folteringen over mij uitgestort, zelfs de zwaarste verminkingen die de gevangenen door de wreedheid in dit gebied moeten doorstaan, toch bied ik mij er volgaarne voor aan; laat mij deze geheel alleen ondergaan.

Retraitesnipper La petite espérance de Charles Péguy



Ce qui m'étonne, dit Dieu, c'est l'espérance.

Et je n'en reviens pas.
Cette petite espérance qui n'a l'air de rien du tout.
Cette petite fille espérance.
Immortelle.

Les trois vertus mes créatures.
Mes filles mes enfants.
Sont elles-mêmes comme mes autres créatures.
De la race des hommes.
La Foi est une Épouse fidèle.

Car mes trois vertus, dit Dieu.
Les trois vertus mes créatures.
Mes filles mes enfants.
Sont elles-mêmes comme mes autres créatures.
De la race des hommes.
La Foi est une Épouse fidèle.
La Charité est une Mère.
Une mère ardente, pleine de cœur.
Ou une sœur aînée qui est comme une mère.
L'Espérance est une petite fille de rien du tout.
Qui est venue au monde le jour de Noël de l'année dernière.
Qui joue encore avec le bonhomme Janvier.
Avec ses petits sapins en bois d'Allemagne couverts de givre peint.
Et avec son bœuf et son âne en bois d'Allemagne.
Peints.
Et avec sa crèche pleine de paille que les bêtes ne mangent pas.
Puisqu'elles sont en bois.
C'est cette petite fille pourtant qui traversera les mondes.
Cette petite fille de rien du tout.
Elle seule, portant les autres, qui traversera les mondes révolus.

[...]

Mais l'espérance ne va pas de soi.

L'espérance ne
va pas toute seule.

Pour espérer, mon enfant,
il faut être bien heureux,
il faut avoir obtenu,
reçu une grande grâce.

[...]

La petite espérance s'avance entre ses deux gran-
des sœurs et on ne prend pas seulement garde à
elle.
Sur le chemin du salut, sur le chemin charnel, sur
le chemin raboteux du salut, sur la route inter-
minable, sur la route entre ses deux sœurs la
petite espérance
S'avance.
Entre ses deux grandes sœurs.
Celle qui est mariée.
Et celle qui est mère.
Et l'on n'a d'attention, le peuple chrétien n'a d'attention que pour les deux grandes sœurs.
La première et la dernière.
Qui vont au plus pressé.
Au temps présent.
À l'instant momentané qui passe.
Le peuple chrétien ne voit que les deux grandes sœurs, n'a de regard que pour les deux grandes sœurs.
Celle qui est à droite et celle qui est à gauche.
Et il ne voit quasiment pas celle qui est au milieu.
La petite, celle qui va encore à l'école.
Et qui marche.
Perdue entre les jupes de ses sœurs.
Et il croit volontiers que ce sont les deux grandes qui traînent la petite par la main.
Au milieu.
Entre les deux.
Pour lui faire faire ce chemin raboteux du salut.
Les aveugles qui ne voient pas au contraire.
Que c'est elle au milieu qui entraîne ses grandes sœurs.
Et que sans elle elles ne seraient rien.
Que deux femmes déjà âgées.
Deux femmes d'un certain âge.
Fripées par la vie.

C'est elle, cette petite, qui entraîne tout.
Car la Foi ne voit que ce qui est.
Et elle elle voit ce qui sera.
La Charité n'aime que ce qui est.
Et elle elle aime ce qui sera.

La Foi voit ce qui est.
Dans le Temps et dans l'Éternité.
L'Espérance voit ce qui sera.
Dans le temps et dans l'éternité.
Pour ainsi dire le futur de l'éternité même.

La Charité aime ce qui est.
Dans le Temps et dans l'Éternité.
Dieu et le prochain.
Comme la Foi voit.
Dieu et la création.
Mais l'Espérance aime ce qui sera.
Dans le temps et dans l'éternité.

Pour ainsi dire dans le futur de l'éternité.

L'Espérance voit ce qui n'est pas encore et qui sera.
Elle aime ce qui n'est pas encore et qui sera
Dans le futur du temps et de l'éternité.

Sur le chemin montant, sablonneux, malaisé.
Sur la route montante.
Traînée, pendue aux bras de ses deux grandes sœurs,
Qui la tiennent pas la main,
La petite espérance.
S'avance.
Et au milieu entre ses deux grandes sœurs elle a l'air de se laisser traîner.
Comme une enfant qui n'aurait pas la force de marcher.
Et qu'on traînerait sur cette route malgré elle.
Et en réalité c'est elle qui fait marcher les deux autres.
Et qui les traîne.
Et qui fait marcher tout le monde.
Et qui le traîne.
Car on ne travaille jamais que pour les enfants.

Et les deux grandes ne marchent que pour la petite.

Charles Péguy, Le Porche du mystère de la deuxième vertu, 1912

Vandaag begonnen we met de Votiefmis van de H. Geest Spiritus Domini replevit orbem terrarum

Retraitesnipper - Troost en bemoediging


Korte lezing van vanmiddag -  Tweede Vespers 29e zondag door het jaar 

3Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader vol ontferming en de God van alle vertroosting.  4Hij troost ons in al onze tegenspoed, zodat wij in staat zijn anderen te troosten in al hun noden, dankzij de troost die wij van God ontvangen.  5Want wij delen volop in het lijden van Christus; maar door Christus gewordt ons ook overvloedige vertroosting.

Tweede brief van sint Paulus aan Korintiërs, 1, 3-5

Benedictus Deus et Pater Domini nostri Iesu Christi, Pater misericordiarum et Deus totius consolationis,  4qui consolatur nos in omni 5quoniam, sicut abundant passiones Christi in nobis, ita per Christum abundat et consolatio nostra.

(neovulgaat)

zaterdag 17 oktober 2020

Lezingen H. Mis 29e zondag door het jaar A “Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt, en aan God wat God toekomt.”

Eerste lezing (Jes. 45,1.4-6)
Uit de profeet Jesaja.
Zo spreekt de Heer
tot Cyrus, zijn gezalfde,
die Hij bij zijn rechterhand heeft genomen
om de volkeren voor hem neer te werpen,
om koningen de gordels van de lenden te trekken,
om deuren voor hem open te stoten
en geen poort gesloten te laten:
“Het was omwille van mijn dienaar Jakob
en om Israël, mijn uitverkorene,
dat Ik u bij uw naam heb geroepen
en u een eretitel heb gegeven,
alhoewel gij Mij niet kende.
Ik ben de Heer, en niemand anders!
Buiten Mij is er geen God.
Ik heb u omgord zonder dat gij Mij kende,
zodat allen het nu kunnen weten,
die van het oosten en die van het westen:
Ik ben de Heer, en niemand anders!”

Tweede lezing (1 Tess. 1,1-5b)
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Tessalonica.
Van Paulus, Silvánus en Timóteüs
aan de christengemeente van Tessalonica,
die is in God de Vader en de Heer Jezus Christus.
Genade voor u en vrede!
Wij zeggen God dank voor u allen,
telkens wanneer wij uw naam noemen in onze gebeden.
Onophoudelijk gedenken wij
voor het aanschijn van God, onze Vader,
uw werkdadig geloof, uw onvermoeibare liefde
en uw standvastige hoop op onze Heer Jezus Christus.
Wij weten, broeders en zusters, dat God u liefheeft
en dat gij door Hem zijt uitverkoren,
want wij hebben u het evangelie verkondigd,
niet alleen met woorden,
maar met kracht en heilige Geest en volle overtuiging.

Evangelie (Mt. 22,15-21)
In die tijd gingen de Farizeeën onder elkaar beraadslagen
hoe ze Jezus in zijn eigen woorden konden vangen.
Zij stuurden hun leerlingen met de Herodianen op Hem af met de vraag:
“Meester, wij weten dat Gij oprecht zijt
en de weg van God in oprechtheid leert;
Gij stoort U aan niemand,
want Gij ziet de mensen niet naar de ogen.
Zeg ons daarom:
Wat dunkt U, is het geoorloofd
belasting te betalen aan de keizer of niet?”
Maar Jezus doorzag hun valsheid en zei:
“Waarom probeert gij Mij te vangen, gij huichelaars?
Laat Mij de belastingmunt eens zien.”
 Zij hielden Hem een geldstuk voor.
Hij vroeg hun:
“Van wie is deze beeldenaar en het opschrift?”
Zij antwoordden:
“Van de keizer.”
Daarop sprak Hij tot hen:
“Geeft dan aan de keizer wat de keizer toekomt,
en aan God wat God toekomt.”

Lezingenofficie 29e zondag door het jaar Liturgia Horarum

Lezingen van het Lezingenofficie



Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)

Eerste lezing

Uit het begin van het boek Esther 1,1-3.9-13.15-16.19;2,5-10.16-17

Verwerping van Wasthi en uitverkiezing van Esther

Het was in de tijd van Ahasveros, de Ahasveros die regeerde over een rijk dat zich uitstrekte van India tot Nubië en dat honderdzevenentwintig provincies telde. In het derde jaar van zijn regering, toen hij in de burcht van Susa zetelde, richtte deze koning Ahasveros een feestmaal aan voor al zijn rijksgroten en hoge functionarissen; alle bevelhebbers van het leger van Perzië en Medië, de adel en de hoofden van de provincies waren aanwezig. Ook Wasti, de koningin, richtte een feestmaal aan, voor de vrouwen in het paleis van koning Ahasveros. Op de zevende dag, toen de koning door de wijn in een vrolijke stemming was, beval hij Mehuman, Bizzeta, Charbona, Bigta, Abagta, Zetar en Karkas – de zeven eunuchen die zijn persoonlijke dienaren waren – om koningin Wasti, getooid met het koninklijke diadeem, bij hem te brengen; hij wilde de rijksgroten van de volken haar schoonheid laten zien, want zij was mooi. Maar toen haar het bevel van de koning door de eunuchen werd overgebracht, weigerde koningin Wasti te komen. Dit ergerde de koning zeer en hij ontstak in woede. Hij wendde zich tot de wijzen, die kennis bezaten van het verleden. De koning was namelijk gewoon zijn zaken voor te leggen aan al zijn wet- en rechtsgeleerden. ‘Wat zegt de wet?’ vroeg de koning. ‘Wat moet er gebeuren met koningin Wasti, nu ze geen gehoor heeft gegeven aan het koninklijk bevel dat haar door de eunuchen is overgebracht?’ Daarop verklaarde Memuchan ten overstaan van de koning en de rijksgroten: ‘Niet alleen tegenover de koning heeft koningin Wasti zich misdragen, maar ook tegenover alle rijksgroten en alle volken in de provincies van koning Ahasveros.
Als het de koning goeddunkt, laat hij dan een koninklijk besluit uitvaardigen dat schriftelijk in de wetten van Perzië en Medië wordt vastgelegd, zodat het niet kan worden herroepen. Hierin moet bepaald worden dat Wasti koning Ahasveros niet meer onder ogen mag komen en dat de koning haar koninklijke waardigheid aan een ander zal geven, die beter is dan zij. Nu woonde er in de burcht van Susa een zekere Mordechai, een Jood. Hij was een zoon van Jaïr, de zoon van Simi, de zoon van Kis, uit de stam Benjamin. Hij was een van de mensen die samen met Jechonja, de koning van Juda, door koning Nebukadnessar van Babylonië als ballingen uit Jeruzalem waren weggevoerd. Deze Mordechai was de pleegvader van Hadassa, ook Ester genoemd, die een nicht van hem was en geen vader of moeder meer had. Na de dood van haar ouders had Mordechai haar als dochter aangenomen. Het meisje was lieftallig en mooi. Toen nu het besluit van de koning in een verordening bekend was gemaakt en er veel meisjes bij elkaar werden gebracht in de burcht van Susa, waar ze onder toezicht van Hegai kwamen te staan, werd ook Ester naar het koninklijk paleis overgebracht en onder toezicht van deze haremwachter gesteld. Het meisje stond hem aan en won zijn genegenheid. Daarom liet hij haar zonder uitstel de schoonheidsbehandeling en het voorgeschreven voedsel geven en stelde hij zeven voortreffelijke dienaressen uit het koninklijk paleis tot haar beschikking. Bovendien bracht hij haar samen met deze dienaressen over naar het mooiste gedeelte van het vrouwenverblijf. Ester had niet verteld uit welk volk of welke familie ze stamde; Mordechai had haar namelijk op het hart gedrukt dit niet bekend te maken. Zo werd Ester bij koning Ahasveros gebracht, in het koninklijk paleis, in het zevende jaar van zijn regering, in de tiende maand, de maand tebet. En de koning voelde voor Ester meer liefde dan voor alle andere vrouwen, meer dan alle andere meisjes verwierf zij zijn bewondering en genegenheid. Daarom deed hij haar de koninklijke hoofdband om en maakte haar koningin in de plaats van Wasti.

Tweede lezing
Uit de Brief van de Heilige Augustinus, bisschop, aan Proba
(Ep. 130, 8, 15. 17-9,18: CSEL 44,56-57. 59-60)
Moge ons verlangen door gebeden worden versterkt

Waarom laten wij ons door allerlei dingen verstrooien en zoeken wij hoe wij moeten bidden, uit vrees dat wij niet bidden zoals het behoort? Waarom zeggen wij niet liever met de psalm: Eén ding heb ik de Heer gevraagd, dit slechts begeer ik: in het huis des Heren te wonen al de dagen van mijn leven, om het genot van de Heer te overwegen en zijn tempel te bezoeken? Want daar zijn alle dagen niet alleen maar een komen en gaan en is het einde van de ene dag niet alleen maar het begin van de andere. Alle dagen zijn daar gelijk en zonder einde, waar het leven zelf geen einde heeft, van welk leven die dagen deel uitmaken.

Om nu dat zalige leven te verkrijgen, heeft het ware Leven zelf ons geleerd te bidden, niet in een vloed van woorden alsof wij in die mate verhoord zouden worden naarmate wij spraakzamer zouden zijn, terwijl wij toch tot Hem bidden die, zoals de Heer zelf zegt, weet wat wij nodig hebben, voor wij Hem erom vragen.
Waarom Hij dit doet, die toch al weet wat wij nodig hebben, voor wij er Hem om vragen, zou ons kunnen verwonderen, als wij niet begrepen, dat onze Heer en God niet ons verlangen wil leren kennen, dat Hem niet onbekend kan zijn, maar dat Hij ons verlangen wil versterken door ons gebed, opdat wij kunne begrijpen wat hij van plan is ons te geven. Want dat is zeer groot, maar wij zijn kleine en enghartig om te begrijpen. Daarom wordt ons gezegd: Zet uw hart open; vormt geen ongelijk span met de ongelovigen.

Want wij zullen des te begeriger zijn om een zo’n groot goed te verwerken (wat geen oog heeft gezien, omdat het geen kleur heeft; en geen oor heeft gehoord, omdat er geen geluid is; noch in een mensenhart is opgekomen, omdat het mensenhart eerst daarheen moet opstijgen) des te begeriger dus, naarmate wij dit ook geloviger aanvaarden, vaster verhopen en vuriger verlangen.

Als dan ons verlangen blijft voortduren, dan bidden wij steeds in dit geloof, in deze hoop en in die liefde. Daarom bidden wij met vaste tussenpozen van uren en tijde  ook met woorden tot God, om onszelf door die tekenen aan te manen, en wij voor onszelf duidelijk kunnen maken in hoeverre wij in dat verlangen zijn gevorderd, en wij onszelf nog meer aansporen om het te vergroten.. Want hoe vuriger onze ijver is, die vooraf gaat, des te kostbaarder is het effect. Door dit nu en door het woord van de Apostel: Bidt zonder ophouden, wat wordt er anders mee bedoeld dan: Verlangt zonder ophouden het zalige leven, dat geen ander is dan het eeuwig leven, van Hem te ontvangen, die alleen het geven kan.

Collectegebed 29e zondag door het jaar I U met een oprecht hart dienen

Guercino Giovanni Francesco Barbieri, God de Vader en Engel (17e eeuw) 
Collectegebed 29e zondag door het jaar I

U met een oprecht hart dienen
     
I n l e i d i n g
De aanspreekformule Omnípotens sempitérne Deus als aanhef van de collecta komt veelvuldig voor in de liturgische traditie: het is een aanspreekvorm waarmee de bidder zich richt tot de Majesteit van de Albeheerser (Omnipotens, Pantokrator in het Grieks).

In tweeërlei opzicht wordt in het collectegebed van deze zondag gevraagd om de passende houding  tegenover de Albeheerser op de eeuwige troon (vgl. Apoc 4,8.2).
Allereerst is dat de genade van een voortdurende wil tot liefdevolle overgave - semper devotam voluntatem.
In het algemeen moeten we, als we in ons gebed iets vragen, bereid zijn vóór alles de wil van de Heer te aanvaarden, ook als die niet samenvalt met onze verlangens. Zo komt de oratie van deze zondag ons daarbij treffend te hulp.
Denken we in dit kader aan de wijze les van de heilige Teresa van Avila wier gedachtenis donderdag 15 oktober werd gevierd: “Zijne Majesteit weet beter wat goed voor ons is; het is niet aan ons Hem raad te geven over wat Hij moet geven, want Hij kan ons terecht zeggen, dat we niet weten wat we vragen” (1).
God wil dat we Hem vragen wat we nodig hebben en verlangen, maar vooral dat we onze wil laten beantwoorden aan de Zijne. Hij zal ons altijd het beste geven.
Het tweede aspect betreffende de verschuldigde instelling tegenover de Albeheerser op de eeuwige troon is een dienen met een oprecht hart - sincero corde servire. Dit dienen omvat alles wat de mens verricht: gedachten, woorden en werken. Alles wat hij beleeft in zijn religieus-zijn en in heel het leven.

Missale Romanum 1970
Omnipotens sempiterne Deus,
fac nos tibi semper et devotam gerere voluntatem,
et maiestati tuæ sincero corde servire.       

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Almachtige eeuwige God,
maak ons bereid om altijd uw wil te doen
en U met een oprecht hart te dienen.

Werkvertaling
Almachtige, eeuwige God,
maak dat wij aan U altijd een toegewijde wil toedragen,
en dat wij ook uw Majesteit met een oprecht hart dienen.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De oratie is afkomstig uit het oude Sacramentarium Gelasiense, 561 (Vat. Reg.lat. 316; 1e helft 8e eeuw. Ed. Mohlberg 1960) en was in het preconciliaire Missale Romanum van 1962 de collecte van  Zondag onder het Octaaf van Hemelvaart.

S t r u c t u u r
1. Omnipotens sempiterne Deus,
2. fac nos tibi semper et devotam gerere voluntatem,
3. et maiestati tuæ sincero corde servire.  

Ad 1-2.
Het collectegebed bevat één enkele hoofdzin verdeeld in twee  hoofdzinnen, beide met een a.c.i.-constructie, nos…gerere en (nos)… servire. Beide hoofdzinnen met a.c.i.-constructie worden verbonden door de coniunctie et…et, en voorafgegaan door een drievoudige vocativus, dezelfde als gebruikt voor het collectegebed van de 27e zondag. God wordt aangeroepen in Zijn hoedanigheid van Almachtige en Eeuwige. Zie de bespreking aldaar.

Ad 2-3
De hoofdzin opent met de imperatief fac ; geef, maak, bewerk enz.
De imperativus fac luidt de tweevoudige bede in en regeert daarmee beide hierboven genoemde a.c.i.-constructies.
Over het gebruik van de imperativus jegens God in de oraties is reeds eerder gesproken.

De constructie fac nos...gerere is een a.c.i., accusativus cum infinitivo die in regel 3 wordt doorgetrokken bij et (nos)...servire. Nos is de subjectsaccusativus die onderwerp wordt in de vertaling.
Devotam voluntatem is de objectsaccusativus binnen de a.c.i.-constructie, tibi  (dativusvorm van het persoonlijk voornaamwoord tu) is hier meewerkend voorwerp en verwijst naar God.
De Lewis & Short Dictionary geeft aan dat het ingewikkelde werkwoord gero, gessi, gestum vele betekenissen heeft zoals: tevoorschijn brengen, tonen, laten zien, doen, verrichten, hoewel het voornamelijk betekent "verdragen, gekleed gaan in, dragen, hebben". In het supplement echter van de grote L&S, Souter's Een verklarende woordenlijst van Later Latijn, vinden we na de 3e eeuw de betekenis "een feest vieren, vieren, etc."
Dit wordt bevestigd in het werk van A. Blaise over liturgische Latijnse woorden; we vinden opnieuw dat gero betekent "vieren". Het L&S zegt dat gerere in een constructie met een voornaamwoord in de dativus (zoals hier tibi) betekent "iemands wil doen".
Se gerere betekent zich gedragen.

In de tweede hoofdzin et maiestati tuæ sincero corde servire - eveneens afhankelijk van de imperatief fac -  is de “accusativus” van de a.c.i.- constructie af te leiden van het eerder genoemde nos. Dit ‘nos’ mag voor een beter inzicht in de zinsstructuur herhaald worden. De dativusvorm maiestati tuæ is hier het object van servire, daar servire altijd een object in de dativus bij zich draagt
Servire alicui (alicui, dativus van aliquis) = iemand dienen en niet servire aliquem (accusativus). In Mattheus 6,24 onderricht Jezus zijn toehoorders met het woord ANon potestis Deo servire et mammonæ@ - Gij kunt niet God dienen en de mammon. Dit is de reden voor de dativus-naamvallen maiestati tuæ.

Sincero corde: bijwoordelijke bepaling in de ablativus geeft de manier of wijze aan: hoe God te dienen (ablativus modi): met een oprecht hart.

V o c a b u l a r i u m
Maiestas,-atis,  hoogheid, verhevenheid, majesteit, waardigheid, dikwijls synoniem met gloria. Vroege Latijnse schrijvers zoals Hilarius van Poitiers, Ambrosius en vroege liturgische teksten, gebruiken dit begrip voor veel meer dan gewoonweg roem of beroemdheid of uiterlijke schijn. Het begrip gloria in de Latijnse liturgie kan het equivalent zijn van het bijbels Griekse doxa en het Hebreeuwse kabod. De Latijnse schrijvers vertalen doxa ook met woorden als maiestas en claritas. Deze "glorie" en "majesteit" is een macht van God, die ons omvormt in wat Hij is. Het is een ons deelgenoot maken aan Zijn eigen glorie. Ons contact met Hem bewerkt in ons een transformatie die voort zal gaan in de zalige aanschouwing. Telkens wanneer God met Mozes wilde spreken daalde Zijn tegenwoordigheid in een wolk van glorie neer (Hebr. shekina). Het aangezicht van Mozes straalde van zijn ontmoetingen met God en moest met een sluier worden bedekt. Architectonisch is de Ashekina@ zelfs nu nog in onze kerken aanwezigY ten minste op sommige plaatsen. Meer dan de brandende lamp is een baldakijn of een sluier die het tabernakel bedekt het ware teken van de werkelijke en waarachtige tegenwoordigheid. Wanneer wij de sacrale ruimte van de kerk betreden, moet onze ontmoeting ons omvormen. Wij moeten dus wel goed voorbereid zijn om de Heer daar te ontmoeten. Goede vertalingen of goed gebruik van het Latijn door middel van uitstekende handmissaals zijn een grote hulp bij die voorbereiding.

Voluntas,-tatis (vr) is het substantief dat bij het werkwoord velle, volui hoort.
devotus,-a,-um: 1) aan God (toe)gewijd; toegewijd, met toewijding 2) godvruchtig, devoot
Het substantief devotio in het klassieke en christelijke Latijn betekent: vrome toewijding, gehechtheid, offerande (in liturgische teksten over het vasten of de Vasten) en devotie (in de moderne betekenis van het woord).

C o m m e n t a a r
Het dienen verheft de mens juist tot de hoogste waardigheid volgens het gezegde: God dienen is heersen.
In dit verband herinneren we ons de woorden van Jezus onderweg met zijn leerlingen naar Jeruzalem wanneer Hij voor de derde maal spreekt over Zijn lijden, dood en glorierijke verrijzenis (Mt 20). De leerlingen die het gesprek tussen Jezus en de twee broers Johannes en Jacobus om de eerste plaatsen in het Rijk der hemelen hebben gehoord worden kwaad waarna de Heer hen zegt: AGij weet dat de heersers der volkeren hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen. Dit mag bij u niet het geval zijn, wie onder u groot wil worden moet dienaar van u zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, moet slaaf van u wezen, zoals ook de Mensenzoon niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen@ (Mt 20,24-28).

“Hij regeert over het heelal door de heerschappij van vrede en liefde die de nieuwe wereld voorbereidt, de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde” (vgl. 2 Petr 3, 13). Zijn vorstelijk gezag wordt zelfs uitgeoefend ‑ zoals de auteur van de Brief aan de Hebreeën suggereert ‑ door de hoogste schenking van zichzelf in de dood “ten gunste van allen”.
Christus is geen soeverein die zich laat dienen, maar die dient en zich aan anderen wijdt. Op deze wijze brengt Hij “alle wezens in de hemelen en alle wezens op aarde, in Hem” (vgl. Ef 1,10). In dit christologisch perspectief worden wij uitgenodigd onze soevereiniteit over de schepping niet uit te oefenen door overheersing, maar in liefde” (2).

Het dienstwerk dat Christus heeft verricht liep uit op de verlossing. Onze houding in navolging van Christus moet zijn een dienen van God en de naasten met een bovennatuurlijke instelling bij alle gelegenheden die zich iedere dag aandienen. Dienen is een hulp om het eigen egoïsme te bestrijden dat ons van onze vreugde dreigt te beroven. Dienen is verlost te worden van eigen beheptheden en storende fouten, dienen is verlost worden van zichzelf.
Dienen vraagt versterving en zelfvergetenheid. Anderzijds ervaren we ook dat dienstvaardigheid soms botst met de mentaliteit van anderen die alleen aan zichzelf denken.
Voor ons christenen vormt het dienen >onze trots= en onze waardigheid, want zo volgen we Christus na. Wie vrijwillig uit liefde wil dienen, zal noodzakelijkerwijs veel menselijke en bovennatuurlijke deugden in het geding moeten brengen. ADeze waardigheid uit zich in de dienstbaarheid naar het voorbeeld van Christus die niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen. Wanneer men dus in het licht van Christus=houding alleen werkelijk kan >heersen= door te >dienen=, dan eist het dienen tegelijk een zo grote geestelijke rijpheid welke men terecht met >heersen= aan kan duiden. Om de anderen waardig en doeltreffend te kunnen dienen, moet men zichzelf kunnen beheersen en daartoe ook de nodige deugden bezitten die deze zelfbeheersing mogelijk maken@ (3).

Servire Deo regnare est
Het begrip is niet letterlijk uit de H.Schrift afkomstig maar stamt uit de christelijke traditie.
Vindplaatsen o.a.: 
1. Postcommunio van het feest van de H.Irenaeus, bisschop van Lyon, 28 juni. Preconciliair Missale Romanum. De postconciliaire editie heeft deze Postcommunio niet meer gehand-haafd.
2. Dogmatische Constitutie Lumen Gentium van het 2e Vatikaanse Concilie (21 nov. 1964), nr. 36 in Artikel 7 - De leken deelachtig aan de koninklijke taak van Christus.
3. Jan van Ruusbroec in Vanden VII sloten of Een dag contemplatief leven en werken, nr. I,A: “De grootste eer en de hoogste adel die op aarde bestaan, is God te dienen, als wij het goed begrepen hebben. Immers God wijselijk dienen is heersen en een koninkrijk bezitten”.

S a m e n v a t t i n g
Middels dit collectegebed bidden we met de Kerk om echt christelijk leven: met toegewijde wil ons aan God onderwerpen en zijn goddelijke Majesteit met oprecht hart dienen. In deze woorden ligt een aangrijpende diepte. Het is tevens de kern van alle godsvrucht.
Wat Abraham offerde, toen hij zijn enige zoon Isaak wilde slachtofferen,
wat Maria de Engel antwoordde: Ik ben de dienstmaagd van de Heer,
wat Christus in doodsangst bad: Vader, laat deze kelk voorbijgaan, maar niet zoals Ik wil,
wat de kernspreuk van Zijn leven was: Mijn spijs is het de wil te doen van de Vader,
wat Jezus Christus in Zijn gebed verankerd heeft: Uw wil geschiede,
dat is de inhoud van dit collectegebed.

(1)    H.Teresa van Avila, De innerlijke burcht, 2,8.
(2)   Uit Toespr. Johannes-Paulus II tijdens de algemene audiëntie, woensdag 26 juni 2002
(3)   Johannes-Paulus II, Encycliek Redemptor Hominis, 21.


Bew. van J. Zuhlsdorf, WDTPRS en andere auteurs