E Régula
pastoráli sancti Gregórii Magni papæ
(Lib.
2, 4: PL 77, 30-31)
Tweede lezing
Uit de
‘Regula pastoralis’ van de H. Gregorius de Grote, paus
(Lib.
2, 4: PL 77, 30-31
Een herder moet bescheiden
zijn in zwijgen, nuttig in zijn woord
Een herder moet zijn: bescheiden in
zwijgen, nuttig in zijn woord, hij moet niet uitspreken, wat verzwegen moet
blijven, of niet verzwijgen, wat gezegd moet worden. Want zoals het
onvoorzichtig spreken tot dwaling kan leiden, zo laat het ongepaste zwijgen
diegenen in hun dwaling, die onderricht konden worden. Onbetrouwbare
bestuurders, die bang zijn de gunst bij de mensen te verliezen, schrikken
dikwijls ervoor terug vrij de waarheid te zeggen. overeenkomstig het woord van
de waarheid bezitten zij het geheel niet meer de bezorgdheid van de herder voor
zijn kudde, maar dienen als huurlingen, omdat zij bij de komst van de wolf de
vlucht nemen, namelijk door zich in stilzwijgen te hullen.
Dezen zijn het, die de Heer door zijn
profeet (Jesaja) beschuldigend toespreekt: Stomme honden, die niet kunnen
blaffen. En verder (bij Ezechiël): Gij zijt niet in de bres gesprongen, gij
hebt geen muur rond het huis van Israël opgetrokken, opdat het staan zou
blijven in de strijd op de dag des Heren. In de bres springen betekent: voor de
verdediging van de kudde vrijmoedig ingaan tegen de machthebbers van deze
wereld. En staande blijven in de strijd op de Dag des Heren betekent: uit
liefde tot de gerechtigheid de strijders weerstaan.
Want vrezen bij een herder de waarheid te
zeggen, wat is dat anders dan door te zwijgen op de vlucht gaan? Die, als hij
voor de kudde was opgekomen, een muur rond het huis van Israël tegen de
vijanden zou hebben opgetrokken. Daarom wordt opnieuw tot het schuldige volk
gezegd: Uw (valse) profeten schouwen voor u enkel leugen en waan; zij hebben u
uw schuld niet getoond om te bekeren. De Profeten worden in de Bijbelse taal
soms leraren genoemd, die het momentele als vluchtig voorbijgaand aanduiden,
maat openbaren wat toekomstig is. De goddelijke toespraak verwijt die profeten,
dat zij onware dingen zien, omdat zij, aangezien zij bang zijn om schuldigen te
berispen, hen tevergeefs vleien met de beroofde veiligheid. Zij, die de
boosheid van de zondaars niet openbaren, omdat zij het bestraffende woord
verzwijgen.
Het bestraffende woord toch is de sleutel
om te openen, want door het vermanen maakt men de schuld bekend, die dikwijls
door de schuldige zelf niet wordt gezien. Vandaar zegt Paulus: Hij (de leider) moet in staat zijn, om volgens de gezonde
beginselen te vermanen en hen die tegenspreken te weerleggen. Daarom wordt door
Malachia gezegd: De lippen van de priester moeten de wijsheid bewaren; uit zijn
mond moet men naar onderricht vragen, omdat hij een bode is van de Heer der
heerscharen. Daarom ook vermaant de Heer door Jesaja: Galm het uit en houd niet
op: laat uw stem schallen als een bazuin.
Want de taak van heraut neemt eenieder op
zich, die tot het priesterschap toetreedt, om vóór de vreeswekkende komst van
de rechter deze zelf door zijn geroep aan te kondigen. Als dus de priester de
prediking niet kent, welke stem zal hij dan als zwijgende heraut verheffen? Dat
is ook de reden van het feit, dat de Heilige Geest zich op de eerste herders
onder de gedaante van tongen neerzette, want zonder twijfel maakte Hij hen, die
Hij had vervuld, terstond tot zijn verkondigers.