maandag 5 oktober 2020

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Die 6 octobris S. Brunonis, presbyteri Ad Officium lectionis Exsultet spiritus meus in Domino. Mijn geest juicht in de Heer.



Lectio altera

Ex Epístola sancti Brunónis presbýteri ad fílios suos Carthusiénses
(Nn. 1-3: SCh 88, 82-84)

Tweede lezing

Uit de brief van de heilige priester Bruno aan zijn zonen, de karthuizers
(Nn. 1-3: SCh 88, 82-84)

Mijn geest juicht in de Heer

Dank zij de veelvuldige en goede berichten van onze gezegende broeder Landuïnus heb ik vernomen dat u zich met onwrikbare strengheid aan uw wijze en werkelijk lofwaardige leefregel houdt. Ook heb ik gehoord van uw heilige liefde en uw voordurende toeleg op een zuiver en deugdzaam leven. Daarom juicht mijn geest van vreugde in de Heer. Werkelijk, ik juich van vreugde en voel me gedreven de Heer te loven en te danken – en toch klaag ik vol bitterheid. Weliswaar juich ik terecht om de steeds toenemende vruchten van uw deugdzaamheid, maar tegelijk betreur ik het en voel ik me beschaamd dat ik zelf zo laks en lui in het vuil van mijn zonden blijf liggen.

Verheugt u dus, mijn zeer geliefde medebroeders, over uw gelukkig lot en over de gulle hand waarmee God u zijn genade schenkt. Verheugt u omdat u aan de veelsoortige gevaren en schipbreuken van een kolkende wereld ontkomen bent.

Verheugt u omdat u de rustige en veilige ankerplaats van een verborgen haven hebt bereikt. Hoewel velen hier verlangen te komen en nogal wat pogingen hiertoe doen, bereiken zij die toch niet. Maar er zijn ook velen die ze hadden weten te vinden, maar die er toch van zijn uitgesloten, omdat het niemand van hen van hogerhand was verleend.

Voor u, mijn broeders, moet het dan ook onomstotelijk vaststaan: ieder die van dit zo begerenswaardige geluk genoten heeft en het op een of andere wijze heeft verloren, zal het zijn leven lang betreuren, als hij zich tenminste enigszins bekommert om zijn zieleheil of zich er zorgen om maakt.

Over u, mijn zeer beminde lekenbroeders, zeg ik: “Mijn hart prijst hoog de Heer” (Lc 1,46), omdat ik zie met welke gulheid God u zijn barmhartigheid bewijst. Dit deelt mij uw prior en liefdevolle vader mee, die vol lof is over u en zich om u verheugt. Want ofschoon u onkundig bent op het gebied van lezen en schrijven, schrijft de machtige God met zijn eigen vinger niet slechts de liefde in uw hart, maar ook de kennis van zijn heilige wet. Door uw werk laat u immers zien wat het voorwerp is van uw liefde en kennis. Want omdat u met alle zorg en ijver de ware gehoorzaamheid beoefent, is het overduidelijk dat u die zoetste en levenschenkende vrucht van de heilige Schrift met wijsheid weet te plukken.