woensdag 14 oktober 2020

De H.Theresia van Avila over de dood van haar vader

Heilig leven is zalig sterven

De H.Theresia van Avila over de dood van haar vader

In die tijd overviel mijn vader de ziekte, waaraan hij sterven zou en welke slechts enkele dagen duurde. Ik kwam hem verplegen, maar ik was met al mijn ijdele beslommeringen zieker naar de ziel dan naar het lichaam. Voor zover ik weet, kwam ik echter in de tijd van mijn meest verdorven gesteltenis, waarover ik hier spreek, nooit zover dat ik in staat van doodzonde verkeerde. Had ik dat gemeend, voor niets ter wereld zou ik in die staat zijn gebleven. Ik leed veel door zijn ziekte; ik geloof, dat ik hem op die wijze iets teruggaf voor hetgeen ik bij de mijne had geleden. Hoewel ik mij zeer ziek voelde deed ik mezelf geweld aan en, ofschoon met zijn heengaan voor mij alle vreugde en innig verkeer heengingen – wij waren een en hij was alles voor mij – was ik toch sterk genoeg om hem mijn droefheid niet te tonen en tot hij stierf, mezelf te houden alsof ik er volstrekt niet onder leed. Maar toen ik het leven aan hem zag ontvlieden, was het mij, of men mij de ziel uit het lichaam rukte: ik hield zoveel van hem.
Het stemde tot verheerlijking en dankbaarheid jegens God, te zien, hoe schoon hij stierf, met welk een vreugde hij uit dit leven scheidde, welke vermaningen hij ons gaf, nadat hij het H.Oliesel had ontvangen, hoe hij ons op het hart drukte hem aan God aan te bevelen, barmhartigheid voor hem af te smeken, altijd God te blijven dienen en er aan te denken, dat alles eens een einde neemt. Wenend zei hij ons, dat het hem innig speet, zichzelf niet aan de dienst van God te hebben toegewijd, dat hij een kloosterbroeder had willen zijn en zou wensen, behoord te hebben tot de strengste orde, die er bestond. Ik ben er vast van overtuigd, dat de Heer hem veertien dagen voor zijn dood had doen begrijpen dat zijn leven ten einde liep. Vóór die tijd reeds was zijn toestand hoogst gevaarlijk, doch hij wilde dit niet inzien; na die tijd was hij veel beter, ook de geneesheren verklaarden dit, maar hij wilde er niet van horen en dacht er nog slechts aan, de zaken van zijn ziel te regelen.
Het meest leed hij van een hevige pijn in de schouders. Deze verliet hem in het geheel niet en greep hem soms zo hevig aan, dat hij er onder gedrukt was. Omdat hij een bijzondere godsvrucht had voor de Kruisdraging van de Heer, zei ik hem dat hij moest denken dat de Heer hem iets wilde laten lijden van hetgeen Hijzelf bij die marteling verduurde. Dit gaf hem zoveel troost, dat ik meen, hem niet meer te hebben horen klagen.
Drie dagen was hij bijna geheel buiten kennis. De dag, waarop hij stierf (1) gaf de Heer hem het bewustzijn zo volledig terug, dat wij er over verwonderd stonden en hij behield het, totdat hij midden onder de geloofsbelijdenis, die hij zelf nog bad, de laatste adem uitblies. Hij lag daar als een engel en gerekend naar de goede gesteltenis, waarin zijn ziel verkeerde, scheen hij mij, om zo te zeggen, ook een engel.
Ik weet niet, waarom ik dit alles heb verteld, tenzij om nog schriller licht te werpen op mijn slecht leven. Wilde ik in iets op mijn vader lijken, dan had ik mij, nu ik zo’n dood had aanschouwd en zo’n leven voor mij zag, toch moeten beteren. Zijn biechtvader, een dominicaan van grote geleerdheid (2), twijfelde er, zoals hij zei, niet aan, of hij ging recht naar de Hemel. Hij was sinds enige jaren zijn biechtvader en prees hem om zijn reinheid van geweten.
(1)    24 december 1543

(2)   Pater Vicente Barrón