Uit de geestelijke geschriften van de heilige priester en martelaar Johannes de Brébeuf († 1648)
Ik wil slechts voor U sterven, Jezus, omdat Gij voor mij hebt willen sterven.
Twee dagen lang voelde ik voortdurend een groot verlangen naar het martelaarschap en koesterde ik de wens de folteringen te ondergaan die de martelaren hebben geleden. Jezus, mijn Heer en Verlosser, wat kan ik U teruggeven voor alle weldaden die Gij mij het eerst bewezen hebt? De offerbeker van uw lijden aanvaard ik uit uw hand en ‘de naam van de Heer roep ik aan’ (Ps. 116B (115), 13). Ik beloof plechtig, in het bijzijn van uw eeuwige Vader en de heilige Geest, in het bijzijn van uw allerheiligste Moeder en haar allerzuiverste bruidegom, in het bijzijn van de engelen, de apostelen en martelaren, mijn heilige vader Ignatius en de heilige Franciscus Xaverius, ik beloof U, Jezus mijn Verlosser, werkelijk plechtig dat ik mij, voor zover het in mijn vermogen ligt, nooit aan de genade van het martelaarschap zal onttrekken, als Gij mij, uw meest onwaardige dienaar, deze genade ooit in uw oneindige barmhartigheid wilt schenken.
Ik beloof dus plechtig: de hele rest van mijn leven zal het nooit mijn verlangen zijn en zal het mij niet vrij staan dat ik enig levensgevaar of enige mogelijkheid om mijn bloed voor U te vergieten, uit de weg ga, behalve als ik eventueel zou denken dat het op dat ogenblik meer in overeenstemming met uw eer zou zijn dat ik anders handel. Ik doe zelfs de gelofte dat ik, als de doodsteek mij wordt toegebracht, deze met de grootste bereidwilligheid en blijdschap uit uw hand zal aanvaarden. Daarom, mijn lieve Jezus, voel ik het als een geweldige vreugde dat ik U nu reeds mijn bloed, mijn lichaam en mijn leven mag aanbieden. Als Gij mij die genade schenkt, wil ik slechts voor U sterven, omdat Gij voor mij hebt willen sterven. Maak dat ik zo leef dat ik van U de gunst mag verkrijgen om op zo’n gelukkige manier te sterven. Ja, mijn God en Verlosser, uit uw hand zal ik de offerbeker van uw lijden aanvaarden en uw Naam zal ik aanroepen: Jezus, Jezus, Jezus!
Mijn God, wat doet het me leed dat de mensen U niet kennen, dat dit ruwe gebied nog niet helemaal tot U bekeerd is, dat de zonde er nog niet is uitgeroeid! Wat mij betreft, mijn God, ook al worden alle folteringen over mij uitgestort, zelfs de zwaarste verminkingen die de gevangenen door de wreedheid in dit gebied moeten doorstaan, toch bied ik mij er volgaarne voor aan; laat mij deze geheel alleen ondergaan.