Eerste lezing (Jes. 25,6-10a)
Uit de profeet Jesaja.
In die dagen zal de Heer van de hemelse machten
op de berg Sion voor alle volken
een maaltijd aanrichten,
een maaltijd van vette spijzen
en van belegen wijnen,
een maaltijd van vette, mergrijke spijzen
en van geklaarde, belegen wijnen.
Op deze berg zal Hij de sluier verscheuren,
die ligt over alle volkeren,
en het floers dat alle naties bedekt.
Hij zal de dood voor eeuwig vernietigen
en van alle aangezichten zal Hij, de Heer,
de tranen wissen.
Hij zal de smaad van zijn volk
wegnemen van de hele aarde.
Ja, zo heeft de Heer het besloten!
Op die dag zal men zeggen:
Dat is onze God, op wie wij hoopten:
Hij heeft ons gered!
Dat is de Heer op wie wij vertrouwden:
laat ons jubelen en ons verheugen
om de redding, die Hij ons gebracht heeft!
Ja, de hand van de Heer
zal rusten op deze berg.
Tweede lezing (Fil. 4,12-14.19-20)
Uit de brief van de heilige apostel Paulus aan de Christenen van Filippi.
Broeders en zusters,
ik weet wat armoede is, ik weet wat overvloed is.
Ik ben volledig ingewijd;
ik kan volop eten en ik kan honger lijden,
ik ben vertrouwd met overvloed en met gebrek.
Alles vermag ik in Hem die mij kracht geeft.
Toch hebt Gij er goed aangedaan
mij te helpen in mijn moeilijkheden.
Mijn God zal met goddelijke rijkdom
in al uw noden voorzien
door u de heerlijkheid te schenken in Christus Jezus.
Aan onze God en Vader zij de eer
in de eeuwen der eeuwen! Amen.
Evangelie (Mt. 22,1-14)
In die tijd nam Jezus het woord en sprak opnieuw in gelijkenissen
tot de hogepriesters en de ouderen van het volk.
Hij zei:
“Het Rijk der hemelen gelijkt op een koning,
die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon.
Hij stuurde zijn dienaars uit om allen te roepen,
die hij tot de bruiloft had uitgenodigd,
maar zij wilden niet komen.
Daarop zond hij andere dienaars met de opdracht:
Zegt aan de genodigden:
Zie, ik heb mijn maaltijd klaar,
mijn ossen en mijn gemeste vee zijn geslacht;
alles staat gereed.
Komt dus naar de bruiloft.
Maar zonder er zich om te bekommeren gingen zij weg,
de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken.
De overige grepen zijn dienaars vast,
mishandelden en doodden hen.
Nu ontstak de koning in toorn,
stuurde zijn troepen en liet de moordenaars ombrengen
en hun stad in brand steken.
Toen sprak hij tot zijn dienaars:
Het bruiloftsmaal staat klaar,
maar de genodigden waren het niet waard.
Gaat dus naar de kruispunten der wegen
en nodigt wie ge er maar vindt, tot de bruiloft.
Zijn dienaars gingen naar de wegen
en brachten allen mee, die zij er aantroffen,
slechten zowel als goeden,
en de bruiloftszaal liep vol met gasten.
Toen nu de koning binnen kwam om de aanliggenden te bezoeken,
merkte hij daar iemand op
die niet voor de bruiloft gekleed was.
En hij sprak tot hem:
Vriend, hoe zijt gij hier binnengekomen
zonder bruiloftskleed?
Maar de man bleef het antwoord schuldig.
Toen sprak de koning tot de bedienden:
Bindt hem aan handen en voeten
en werpt hem buiten in de duisternis.
Daar zal geween zijn en tandengeknars.
Velen zijn geroepen maar weinigen uitverkoren.”