Lezingen van het Lezingenofficie
Augustinus
leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)
Eerste lezing
Uit het begin van
het boek Esther 1,1-3.9-13.15-16.19;2,5-10.16-17
Verwerping van Wasthi en
uitverkiezing van Esther
Het was in de tijd van Ahasveros, de Ahasveros die regeerde over een
rijk dat zich uitstrekte van India tot Nubië en dat honderdzevenentwintig provincies
telde. In
het derde jaar van zijn regering, toen hij in de burcht van Susa zetelde, richtte deze
koning Ahasveros een feestmaal aan
voor al zijn rijksgroten en hoge functionarissen; alle bevelhebbers van het
leger van Perzië en Medië, de adel en de
hoofden van de provincies waren aanwezig. Ook Wasti, de koningin, richtte een feestmaal
aan, voor de vrouwen in het paleis van koning Ahasveros. Op de zevende dag, toen de koning door de wijn in een vrolijke
stemming was, beval hij Mehuman, Bizzeta, Charbona, Bigta, Abagta, Zetar en Karkas – de zeven eunuchen die zijn persoonlijke dienaren waren –
om koningin Wasti, getooid met het
koninklijke diadeem, bij hem te brengen; hij wilde de rijksgroten van de volken
haar schoonheid laten zien, want zij was mooi. Maar toen haar het bevel
van de koning door de eunuchen werd overgebracht,
weigerde koningin Wasti te komen. Dit
ergerde de koning zeer en hij ontstak in
woede. Hij
wendde zich tot de wijzen, die kennis bezaten van het verleden. De koning was namelijk gewoon
zijn zaken voor te leggen aan al zijn wet- en rechtsgeleerden. ‘Wat zegt de wet?’ vroeg
de koning. ‘Wat moet er gebeuren
met koningin Wasti, nu ze geen gehoor
heeft gegeven aan het koninklijk bevel dat haar door de eunuchen is overgebracht?’ Daarop verklaarde Memuchan ten overstaan van
de koning en de rijksgroten:
‘Niet alleen tegenover de koning heeft koningin Wasti zich misdragen, maar ook tegenover alle
rijksgroten en alle volken in de provincies van koning Ahasveros.
Als het de koning goeddunkt, laat hij dan
een koninklijk besluit uitvaardigen dat schriftelijk in de wetten van Perzië en Medië wordt vastgelegd,
zodat het niet kan worden herroepen. Hierin moet bepaald worden dat Wasti koning Ahasveros niet meer onder ogen
mag komen en dat de koning haar koninklijke waardigheid aan een ander zal geven, die
beter is dan zij. Nu woonde er in de burcht van Susa een zekere Mordechai, een Jood. Hij was een zoon van Jaïr, de zoon van Simi, de zoon van Kis, uit de stam Benjamin. Hij was een van de mensen
die samen met Jechonja, de koning van Juda, door koning Nebukadnessar van Babylonië als ballingen uit Jeruzalem waren weggevoerd. Deze Mordechai was de pleegvader van
Hadassa, ook Ester genoemd, die een nicht
van hem was en geen vader of moeder meer had. Na de dood van haar ouders had Mordechai haar als dochter
aangenomen. Het meisje was lieftallig en mooi. Toen nu het besluit van de koning in een verordening
bekend was gemaakt en er veel meisjes bij elkaar werden gebracht in de burcht
van Susa, waar ze onder
toezicht van Hegai kwamen te staan, werd
ook Ester naar het koninklijk
paleis overgebracht en onder toezicht van deze haremwachter gesteld. Het meisje stond hem aan
en won zijn genegenheid. Daarom liet hij haar zonder uitstel de
schoonheidsbehandeling en het voorgeschreven voedsel geven en stelde hij zeven
voortreffelijke dienaressen uit het koninklijk paleis tot haar beschikking.
Bovendien bracht hij haar samen met deze dienaressen over naar het mooiste
gedeelte van het vrouwenverblijf. Ester had niet verteld uit welk volk of welke familie ze stamde; Mordechai had haar namelijk op
het hart gedrukt dit niet bekend
te maken. Zo
werd Ester bij koning Ahasveros gebracht, in het
koninklijk paleis, in het zevende jaar van zijn regering, in de tiende maand,
de maand tebet. En de koning voelde voor Ester meer liefde dan voor alle andere
vrouwen, meer dan alle andere meisjes verwierf zij zijn bewondering en
genegenheid. Daarom deed hij haar de koninklijke hoofdband om en maakte haar koningin in de plaats van Wasti.
Tweede
lezing
Uit de Brief van de Heilige Augustinus,
bisschop, aan Proba
(Ep.
130, 8, 15. 17-9,18: CSEL 44,56-57. 59-60)
Moge ons verlangen door
gebeden worden versterkt
Waarom laten wij
ons door allerlei dingen verstrooien en zoeken wij hoe wij moeten bidden, uit
vrees dat wij niet bidden zoals het behoort? Waarom zeggen wij niet liever met
de psalm: Eén ding heb ik de Heer
gevraagd, dit slechts begeer ik: in het huis des Heren te wonen al de dagen van
mijn leven, om het genot van de Heer te overwegen en zijn tempel te bezoeken?
Want daar zijn alle dagen niet alleen maar een komen en gaan en is het einde
van de ene dag niet alleen maar het begin van de andere. Alle dagen zijn daar
gelijk en zonder einde, waar het leven zelf geen einde heeft, van welk leven
die dagen deel uitmaken.
Om nu dat zalige
leven te verkrijgen, heeft het ware Leven zelf ons geleerd te bidden, niet in
een vloed van woorden alsof wij in die mate verhoord zouden worden naarmate wij
spraakzamer zouden zijn, terwijl wij toch tot Hem bidden die, zoals de Heer
zelf zegt, weet wat wij nodig hebben, voor wij Hem erom vragen.
Waarom Hij dit
doet, die toch al weet wat wij nodig hebben, voor wij er Hem om vragen, zou ons
kunnen verwonderen, als wij niet begrepen, dat onze Heer en God niet ons
verlangen wil leren kennen, dat Hem niet onbekend kan zijn, maar dat Hij ons
verlangen wil versterken door ons gebed, opdat wij kunne begrijpen wat hij van
plan is ons te geven. Want dat is zeer groot, maar wij zijn kleine en enghartig
om te begrijpen. Daarom wordt ons gezegd: Zet
uw hart open; vormt geen ongelijk span met de ongelovigen.
Want wij zullen des
te begeriger zijn om een zo’n groot goed te verwerken (wat geen oog heeft gezien, omdat het geen kleur heeft; en geen oor heeft gehoord, omdat er geen
geluid is; noch in een mensenhart is
opgekomen, omdat het mensenhart eerst daarheen moet opstijgen) des te
begeriger dus, naarmate wij dit ook geloviger aanvaarden, vaster verhopen en
vuriger verlangen.
Als dan ons
verlangen blijft voortduren, dan bidden wij steeds in dit geloof, in deze hoop
en in die liefde. Daarom bidden wij met vaste tussenpozen van uren en
tijde ook met woorden tot God, om
onszelf door die tekenen aan te manen, en wij voor onszelf duidelijk kunnen
maken in hoeverre wij in dat verlangen zijn gevorderd, en wij onszelf nog meer
aansporen om het te vergroten.. Want hoe vuriger onze ijver is, die vooraf
gaat, des te kostbaarder is het effect. Door dit nu en door het woord van de
Apostel: Bidt zonder ophouden, wat
wordt er anders mee bedoeld dan: Verlangt zonder ophouden het zalige leven, dat
geen ander is dan het eeuwig leven, van Hem te ontvangen, die alleen het geven
kan.