Ad
Officium lectionis
Lectio
altera
Ex
Instructiónibus sancti Columbáni abbátis
(Instr.
De compunctione, 12, 2-3: Opera, Dublin 1957, pp. 112-114)
Tweede lezing
Uit
de instructies van de H. Columbanus, abt
(Instr. De compunctione, 12, 2-3:
Opera, Dublin 1957, pp. 112-114)
Een blijvend
licht in de tempel van de eeuwige Hogepriester
Hoe zalig, hoe gelukkig zijn die dienaren, die de Heer bij zijn komst
werkende vindt! Zalig waken, waardoor men waakzaam is voor God, de schepper
van alles, die alles vervult en alles te boven gaat!
Mocht Hij zich verwaardigen ook mij, hoewel
een nietswaardige maar toch zijn geringe dienaar, zó uit de slaap van de
traagheid te wekken, zó te ontsteken door dát vuur van de goddelijke liefde,
waardoor de vlam van zijn liefde tot boven de sterren schittert, dat het
verlangen naar zijn overgrote liefde en zijn goddelijk vuur altijd in mij
brandt!
Mocht ik door mijn verdiensten zó zijn, dat
mijn lamp des nachts voortdurend brandt in de tempel van mijn Heer, zodat ze
voor allen licht, die het huis van mijn God binnengaan!
Heer, geef mij, bid ik U, in de naam van
Jezus Christus, uw Zoon en mijn God, die liefde, die niet kan verminderen,
zodat mijn lamp wel kan branden maar niet gedoofd kan worden. Dat ze voor mij
brande en voor anderen lichte.
Gij, Christus, gewaardig U onze lampen te
ontsteken, onze Verlosser, uiterst beminnelijk voor ons, waarvoor die lampen
altijd licht mogen geven in uw tempel en van U, het eeuwig Licht hun blijvend
licht mogen ontvangen, zodat onze duisternissen worden verlicht en de
duisternissen van de wereld van ons worden verdreven.
Schenk zo, bid ik U, mijn Jezus, uw licht
aan mijn lamp, opdat onder dat licht het Heilige der heiligen voor mij
verschijne, dat U, eeuwige Hogepriester van het eeuwige, bij de poorten van uw
tempel ontvangt, als Gij daar binnentreedt, waar ik alleen U maar voortdurend
moge zien, beschouwen en begeren. Moge ik vol liefde alleen maar oog hebben
voor U en moge mijn lamp steeds lichtend en brandend zijn voor U.
Moge het U behagen, bid ik, Uzelf aan ons
te tonen, als wij bij U aankloppen, allerliefdevolste Verlosser, om U
aanschouwend slechts U te beminnen, U alleen te beminnen, U alleen te begeren,
aan U alleen te denken bij dag en bij nacht, U alleen te bemediteren. Dat Gij U
verwaardigt ons zo’n grote liefde tot U in te storten als waarmee Gij verdient
bemind te worden; zodat de liefde tot U heel ons innerlijk beheerst, uw liefde
ons geheel en al in bezit neemt en onze zintuigen geheel en al vervult; zodat
wij buiten U, die eeuwig zijt, niets anders weten te beminnen. Moge daardoor
die zo grote liefde niet door de vele wateren van deze lucht en deze aarde en
deze zee in ons geblust kunnen worden, volgens het woord van de Schrift: En de vele watergolven konden de liefde niet
blussen.
Moge
dit ook in ons, al is het maar ten dele, vervuld worden, door de gave van onze
Heer Jezus Christus, aan Wie de glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen.