Ad
Officium lectionis
Lectio
altera
Ex Quæstiónibus
sancti Máximi Confessóris abbátis ad Thalássium
(Quæst. 63: PG 90,
667-670)
Tweede lezing
Uit de
‘Questiones aan Thalassius’, van de H, Maximus Confessor, abt
(Quæst. 63: PG 90, 667-670)
Het Licht, dat alle mensen verlicht
De lamp die op de kandelaar wordt
geplaatst, is een vaderlijk en een waarachtig licht, dat iedere mens verlicht, die in de wereld komt, namelijk onze Heer
Jezus Christus, die uit ons is en door aanneming van ons vlees een lamp is
geworden en zo ook genoemd wordt. Dit is, de van de Vader voortkomende wijsheid
en zijn woord, die in de Kerk Gods in vroom geloof verkondigd wordt.
Hij wordt als het leven, dat gegrondvest is
op de deugd door de onderhouding der geboden, onder de volken verheerlijkt. Hij
straalt en geeft zijn licht aan allen, die in het huis zijn (nl. in deze
wereld), zoals God zelf en het Woord op een plaats in de Schrift getuigt: Niemand steekt een lamp aan om ze onder de
korenmaat te zetten, maar men plaatst ze op een kandelaar, zodat ze licht geeft
voor allen, die in huis zijn. Begrijpelijk dat Hij zichzelf een lamp noemt,
omdat Hij, terwijl Hij God was van nature, mens werd volgens zijn plan.
Dat begreep, meen ik, ook de grote David zo
goed, die de Heer een lamp noemde toen hij zei: Uw wet is een lamp voor mijn voeten en een licht op mijn pad. Zo
toch is mijn Verlosser en God, die de duisternissen van onwetendheid en misdaad
verdrijft en daarom noemt de Schrift Hem een lamp.
Nadat Hij als een lamp de nacht van de
onwetendheid had verdreven en de duisternissen van boosheid en ondeugd had
verstrooid, werd ontegenzeggelijk alleen Hij voor allen de weg naar het heil.
Door deugd en kennis leidt Hij hen, die van plan waren Hem als de Weg der
gerechtigheid door het onderhouden van de geboden te volgen, tot de Vader. Een
kandelaar noemt Hij de heilige Kerk, waarop het Woord Gods door de prediking
licht verspreidt en allen in deze wereld als een huis met de stralen van de
waarheid verlicht, en de geest van allen met de kennis van God vervult.
Het woord duldt het niet, onder de
korenmaat geplaatst te worden, omdat het graag op de bovenste top wil staan
wegens de grote schoonheid van de Kerk. Want zolang het woord door de letter
van de Wet als door een korenmaat verborgen was, heeft het voor allen ook het
eeuwig licht verborgen gehouden. Het woord toch bewerkt geen geestelijke
beschouwing aan degenen, die nog worstelen om los te komen van de uiterlijke
waarneming, daar deze bedrieglijk is en alleen maar bloot staat aan dwaling en
het vermogen bezit om het bederf en de ondergang van het alleen maar verwante
lichamelijke waar te nemen. Maar het kan die beschouwing wel bewerken, als het
op de kandelaar is geplaatst, namelijk van de Kerk, d.w.z. als het is geplaatst
op het verstandelijke plan van dienstbaarheid in de geest om allen te
verlichten.
Want als de letter niet
geestelijk wordt begrepen, heeft ze alleen maar de betekenis waarmee haar
uitspraak wordt beschreven, en wordt de innerlijke kracht van het geschrevene
niet toegelaten tot de ziel door te dringen.
Laten wij dus niet de lamp
(namelijk het verstand, dat het licht van de kennis ontsteekt) door de
beoefening van de beschouwing en de actie ontsteken en ze onder de korenmaat
zetten, om niet als aangeklaagden te worden voorgeleid, die de onbegrijpelijke
kracht van de wijsheid tot de letter beperken. Maar laten wij het licht
plaatsen op de kandelaar (namelijk de Heilige Kerk), die op de top van de ware
beschouwing aan allen de fakkel aanbiedt van de goddelijke leer.