zaterdag 17 oktober 2020

Collectegebed 29e zondag door het jaar I U met een oprecht hart dienen

Guercino Giovanni Francesco Barbieri, God de Vader en Engel (17e eeuw) 
Collectegebed 29e zondag door het jaar I

U met een oprecht hart dienen
     
I n l e i d i n g
De aanspreekformule Omnípotens sempitérne Deus als aanhef van de collecta komt veelvuldig voor in de liturgische traditie: het is een aanspreekvorm waarmee de bidder zich richt tot de Majesteit van de Albeheerser (Omnipotens, Pantokrator in het Grieks).

In tweeërlei opzicht wordt in het collectegebed van deze zondag gevraagd om de passende houding  tegenover de Albeheerser op de eeuwige troon (vgl. Apoc 4,8.2).
Allereerst is dat de genade van een voortdurende wil tot liefdevolle overgave - semper devotam voluntatem.
In het algemeen moeten we, als we in ons gebed iets vragen, bereid zijn vóór alles de wil van de Heer te aanvaarden, ook als die niet samenvalt met onze verlangens. Zo komt de oratie van deze zondag ons daarbij treffend te hulp.
Denken we in dit kader aan de wijze les van de heilige Teresa van Avila wier gedachtenis donderdag 15 oktober werd gevierd: “Zijne Majesteit weet beter wat goed voor ons is; het is niet aan ons Hem raad te geven over wat Hij moet geven, want Hij kan ons terecht zeggen, dat we niet weten wat we vragen” (1).
God wil dat we Hem vragen wat we nodig hebben en verlangen, maar vooral dat we onze wil laten beantwoorden aan de Zijne. Hij zal ons altijd het beste geven.
Het tweede aspect betreffende de verschuldigde instelling tegenover de Albeheerser op de eeuwige troon is een dienen met een oprecht hart - sincero corde servire. Dit dienen omvat alles wat de mens verricht: gedachten, woorden en werken. Alles wat hij beleeft in zijn religieus-zijn en in heel het leven.

Missale Romanum 1970
Omnipotens sempiterne Deus,
fac nos tibi semper et devotam gerere voluntatem,
et maiestati tuæ sincero corde servire.       

Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie 1979
Almachtige eeuwige God,
maak ons bereid om altijd uw wil te doen
en U met een oprecht hart te dienen.

Werkvertaling
Almachtige, eeuwige God,
maak dat wij aan U altijd een toegewijde wil toedragen,
en dat wij ook uw Majesteit met een oprecht hart dienen.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n
De oratie is afkomstig uit het oude Sacramentarium Gelasiense, 561 (Vat. Reg.lat. 316; 1e helft 8e eeuw. Ed. Mohlberg 1960) en was in het preconciliaire Missale Romanum van 1962 de collecte van  Zondag onder het Octaaf van Hemelvaart.

S t r u c t u u r
1. Omnipotens sempiterne Deus,
2. fac nos tibi semper et devotam gerere voluntatem,
3. et maiestati tuæ sincero corde servire.  

Ad 1-2.
Het collectegebed bevat één enkele hoofdzin verdeeld in twee  hoofdzinnen, beide met een a.c.i.-constructie, nos…gerere en (nos)… servire. Beide hoofdzinnen met a.c.i.-constructie worden verbonden door de coniunctie et…et, en voorafgegaan door een drievoudige vocativus, dezelfde als gebruikt voor het collectegebed van de 27e zondag. God wordt aangeroepen in Zijn hoedanigheid van Almachtige en Eeuwige. Zie de bespreking aldaar.

Ad 2-3
De hoofdzin opent met de imperatief fac ; geef, maak, bewerk enz.
De imperativus fac luidt de tweevoudige bede in en regeert daarmee beide hierboven genoemde a.c.i.-constructies.
Over het gebruik van de imperativus jegens God in de oraties is reeds eerder gesproken.

De constructie fac nos...gerere is een a.c.i., accusativus cum infinitivo die in regel 3 wordt doorgetrokken bij et (nos)...servire. Nos is de subjectsaccusativus die onderwerp wordt in de vertaling.
Devotam voluntatem is de objectsaccusativus binnen de a.c.i.-constructie, tibi  (dativusvorm van het persoonlijk voornaamwoord tu) is hier meewerkend voorwerp en verwijst naar God.
De Lewis & Short Dictionary geeft aan dat het ingewikkelde werkwoord gero, gessi, gestum vele betekenissen heeft zoals: tevoorschijn brengen, tonen, laten zien, doen, verrichten, hoewel het voornamelijk betekent "verdragen, gekleed gaan in, dragen, hebben". In het supplement echter van de grote L&S, Souter's Een verklarende woordenlijst van Later Latijn, vinden we na de 3e eeuw de betekenis "een feest vieren, vieren, etc."
Dit wordt bevestigd in het werk van A. Blaise over liturgische Latijnse woorden; we vinden opnieuw dat gero betekent "vieren". Het L&S zegt dat gerere in een constructie met een voornaamwoord in de dativus (zoals hier tibi) betekent "iemands wil doen".
Se gerere betekent zich gedragen.

In de tweede hoofdzin et maiestati tuæ sincero corde servire - eveneens afhankelijk van de imperatief fac -  is de “accusativus” van de a.c.i.- constructie af te leiden van het eerder genoemde nos. Dit ‘nos’ mag voor een beter inzicht in de zinsstructuur herhaald worden. De dativusvorm maiestati tuæ is hier het object van servire, daar servire altijd een object in de dativus bij zich draagt
Servire alicui (alicui, dativus van aliquis) = iemand dienen en niet servire aliquem (accusativus). In Mattheus 6,24 onderricht Jezus zijn toehoorders met het woord ANon potestis Deo servire et mammonæ@ - Gij kunt niet God dienen en de mammon. Dit is de reden voor de dativus-naamvallen maiestati tuæ.

Sincero corde: bijwoordelijke bepaling in de ablativus geeft de manier of wijze aan: hoe God te dienen (ablativus modi): met een oprecht hart.

V o c a b u l a r i u m
Maiestas,-atis,  hoogheid, verhevenheid, majesteit, waardigheid, dikwijls synoniem met gloria. Vroege Latijnse schrijvers zoals Hilarius van Poitiers, Ambrosius en vroege liturgische teksten, gebruiken dit begrip voor veel meer dan gewoonweg roem of beroemdheid of uiterlijke schijn. Het begrip gloria in de Latijnse liturgie kan het equivalent zijn van het bijbels Griekse doxa en het Hebreeuwse kabod. De Latijnse schrijvers vertalen doxa ook met woorden als maiestas en claritas. Deze "glorie" en "majesteit" is een macht van God, die ons omvormt in wat Hij is. Het is een ons deelgenoot maken aan Zijn eigen glorie. Ons contact met Hem bewerkt in ons een transformatie die voort zal gaan in de zalige aanschouwing. Telkens wanneer God met Mozes wilde spreken daalde Zijn tegenwoordigheid in een wolk van glorie neer (Hebr. shekina). Het aangezicht van Mozes straalde van zijn ontmoetingen met God en moest met een sluier worden bedekt. Architectonisch is de Ashekina@ zelfs nu nog in onze kerken aanwezigY ten minste op sommige plaatsen. Meer dan de brandende lamp is een baldakijn of een sluier die het tabernakel bedekt het ware teken van de werkelijke en waarachtige tegenwoordigheid. Wanneer wij de sacrale ruimte van de kerk betreden, moet onze ontmoeting ons omvormen. Wij moeten dus wel goed voorbereid zijn om de Heer daar te ontmoeten. Goede vertalingen of goed gebruik van het Latijn door middel van uitstekende handmissaals zijn een grote hulp bij die voorbereiding.

Voluntas,-tatis (vr) is het substantief dat bij het werkwoord velle, volui hoort.
devotus,-a,-um: 1) aan God (toe)gewijd; toegewijd, met toewijding 2) godvruchtig, devoot
Het substantief devotio in het klassieke en christelijke Latijn betekent: vrome toewijding, gehechtheid, offerande (in liturgische teksten over het vasten of de Vasten) en devotie (in de moderne betekenis van het woord).

C o m m e n t a a r
Het dienen verheft de mens juist tot de hoogste waardigheid volgens het gezegde: God dienen is heersen.
In dit verband herinneren we ons de woorden van Jezus onderweg met zijn leerlingen naar Jeruzalem wanneer Hij voor de derde maal spreekt over Zijn lijden, dood en glorierijke verrijzenis (Mt 20). De leerlingen die het gesprek tussen Jezus en de twee broers Johannes en Jacobus om de eerste plaatsen in het Rijk der hemelen hebben gehoord worden kwaad waarna de Heer hen zegt: AGij weet dat de heersers der volkeren hen met ijzeren vuist regeren en dat de groten misbruik maken van hun macht over hen. Dit mag bij u niet het geval zijn, wie onder u groot wil worden moet dienaar van u zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, moet slaaf van u wezen, zoals ook de Mensenzoon niet is gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen@ (Mt 20,24-28).

“Hij regeert over het heelal door de heerschappij van vrede en liefde die de nieuwe wereld voorbereidt, de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde” (vgl. 2 Petr 3, 13). Zijn vorstelijk gezag wordt zelfs uitgeoefend ‑ zoals de auteur van de Brief aan de Hebreeën suggereert ‑ door de hoogste schenking van zichzelf in de dood “ten gunste van allen”.
Christus is geen soeverein die zich laat dienen, maar die dient en zich aan anderen wijdt. Op deze wijze brengt Hij “alle wezens in de hemelen en alle wezens op aarde, in Hem” (vgl. Ef 1,10). In dit christologisch perspectief worden wij uitgenodigd onze soevereiniteit over de schepping niet uit te oefenen door overheersing, maar in liefde” (2).

Het dienstwerk dat Christus heeft verricht liep uit op de verlossing. Onze houding in navolging van Christus moet zijn een dienen van God en de naasten met een bovennatuurlijke instelling bij alle gelegenheden die zich iedere dag aandienen. Dienen is een hulp om het eigen egoïsme te bestrijden dat ons van onze vreugde dreigt te beroven. Dienen is verlost te worden van eigen beheptheden en storende fouten, dienen is verlost worden van zichzelf.
Dienen vraagt versterving en zelfvergetenheid. Anderzijds ervaren we ook dat dienstvaardigheid soms botst met de mentaliteit van anderen die alleen aan zichzelf denken.
Voor ons christenen vormt het dienen >onze trots= en onze waardigheid, want zo volgen we Christus na. Wie vrijwillig uit liefde wil dienen, zal noodzakelijkerwijs veel menselijke en bovennatuurlijke deugden in het geding moeten brengen. ADeze waardigheid uit zich in de dienstbaarheid naar het voorbeeld van Christus die niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen. Wanneer men dus in het licht van Christus=houding alleen werkelijk kan >heersen= door te >dienen=, dan eist het dienen tegelijk een zo grote geestelijke rijpheid welke men terecht met >heersen= aan kan duiden. Om de anderen waardig en doeltreffend te kunnen dienen, moet men zichzelf kunnen beheersen en daartoe ook de nodige deugden bezitten die deze zelfbeheersing mogelijk maken@ (3).

Servire Deo regnare est
Het begrip is niet letterlijk uit de H.Schrift afkomstig maar stamt uit de christelijke traditie.
Vindplaatsen o.a.: 
1. Postcommunio van het feest van de H.Irenaeus, bisschop van Lyon, 28 juni. Preconciliair Missale Romanum. De postconciliaire editie heeft deze Postcommunio niet meer gehand-haafd.
2. Dogmatische Constitutie Lumen Gentium van het 2e Vatikaanse Concilie (21 nov. 1964), nr. 36 in Artikel 7 - De leken deelachtig aan de koninklijke taak van Christus.
3. Jan van Ruusbroec in Vanden VII sloten of Een dag contemplatief leven en werken, nr. I,A: “De grootste eer en de hoogste adel die op aarde bestaan, is God te dienen, als wij het goed begrepen hebben. Immers God wijselijk dienen is heersen en een koninkrijk bezitten”.

S a m e n v a t t i n g
Middels dit collectegebed bidden we met de Kerk om echt christelijk leven: met toegewijde wil ons aan God onderwerpen en zijn goddelijke Majesteit met oprecht hart dienen. In deze woorden ligt een aangrijpende diepte. Het is tevens de kern van alle godsvrucht.
Wat Abraham offerde, toen hij zijn enige zoon Isaak wilde slachtofferen,
wat Maria de Engel antwoordde: Ik ben de dienstmaagd van de Heer,
wat Christus in doodsangst bad: Vader, laat deze kelk voorbijgaan, maar niet zoals Ik wil,
wat de kernspreuk van Zijn leven was: Mijn spijs is het de wil te doen van de Vader,
wat Jezus Christus in Zijn gebed verankerd heeft: Uw wil geschiede,
dat is de inhoud van dit collectegebed.

(1)    H.Teresa van Avila, De innerlijke burcht, 2,8.
(2)   Uit Toespr. Johannes-Paulus II tijdens de algemene audiëntie, woensdag 26 juni 2002
(3)   Johannes-Paulus II, Encycliek Redemptor Hominis, 21.


Bew. van J. Zuhlsdorf, WDTPRS en andere auteurs