zaterdag 3 oktober 2020

Lezingen H. Mis 27e zondag door het jaar A De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden.


Eerste lezing: Jes. 5, 1-7

Ik wil zingen voor mijn vriend,

zingen het lied van mijn vriend en zijn wijngaard.

Mijn vriend had een wijngaard,

die lag op een vruchtbare helling.

Hij spitte hem om en maakte hem vrij van stenen,

hij plantte er uitgelezen wingerden;

in het midden bouwde hij een toren

en hij kapte er een perskuip uit.

Toen hoopte hij druiven te krijgen,

maar de wijngaard gaf enkel wilde vruchten.

En nu, inwoners van Jeruzalem,

mannen van Juda,

nu moet gij de rechters zijn

over mij en mijn wijngaard!

Wat had ik nog meer kunnen doen voor mijn wijngaard

en heb ik voor hem niet gedaan?

Ik had op druiven gehoopt!

Waarom geeft hij mij wilde vruchten?

Ik zal u dan nu vertellen

wat ik ga doen met mijn wijngaard.

Ik haal zijn omheining weg,

dat hij kaalgevreten kan worden.

Ik maak zijn muren stuk,

dat hij platgetrapt kan worden.

Ik maak van hem een verwilderd stuk grond;

hij wordt niet langer gesnoeid

en met geen hak meer bewerkt;

distels en dorens schieten er op,

en aan de wolken verbied ik

hun regen op hem te laten vallen.

De wijngaard van de Heer der hemelse machten

is het huis Israël.


Tweede lezing: Fil. 4, 6-9

Broeders en zusters,

weest onbezorgd.

Laat al uw wensen bij God bekend worden

in gebed en smeking, en nooit zonder dankzegging.

En de vrede van God, die alle begrip te boven gaat,

zal uw harten en uw gedachten behoeden in Christus Jezus.

Ten slotte, broeders en zusters,

houdt uw aandacht gevestigd op al wat waar is,

al wat edel is, wat rechtvaardig is en rein,

beminnelijk en aantrekkelijk,

op al wat deugd heet en lof verdient.

En brengt in praktijk wat u geleerd is en overgeleverd,

en wat gij van mij hebt gehoord en gezien.

Dan zal de God van vrede met u zijn.


Evangelie: Mt. 21, 33-43

In die tijd sprak Jezus

tot de hogepriesters en de oudsten van het volk: “Luistert naar deze gelijkenis:

Er was eens een landeigenaar, die een wijngaard aanlegde;

hij zette er een heining omheen,

hakte een wijnpers erin uit en bouwde een wachttoren.

Daarop verpachtte hij hem aan wijnbouwers

en vertrok naar den vreemde.

Toen de tijd van de oogst gekomen was,

zond hij zijn dienaren naar de wijnbouwers

om de opbrengst in ontvangst te nemen.

Maar de wijnbouwers grepen zijn dienaren vast.

Zij mishandelden de een, doodden de ander

en stenigden een derde.

Daarop zond hij andere dienaren, talrijker dan de eersten;

maar zij behandelden hen op dezelfde manier.

Ten slotte stuurde hij zijn zoon naar hen toe,

in de veronderstelling dat zij zijn zoon wel zouden ontzien.

Maar toen de wijnbouwers de zoon zagen,

zeiden ze onder elkaar:

Dat is de erfgenaam;

vooruit, laten we hem vermoorden

en ons zijn erfenis toeëigenen.

Ze grepen hem vast,

wierpen hem de wijngaard uit en doodden hem.

Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt,

wat zal hij dan wel met die wijnbouwers doen?”

Ze antwoordden Hem:

“Hij zal die misdadigers een ellendige dood doen sterven

en zijn wijngaard

zal hij aan andere wijnbouwers verpachten,

die hem de opbrengst

op de vastgestelde tijd zullen afdragen.”

Toen sprak Jezus tot hen:

“Hebt gij nooit in de Schrift gelezen:

De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd,

is juist de hoeksteen geworden.

Op last van de Heer is dat gebeurd

en het is wonderbaar in onze ogen.

Daarom zeg Ik u:

Het Rijk Gods zal u ontnomen worden

en gegeven aan een volk

dat wel de vruchten daarvan opbrengt.”