Lezingen van het Lezingenofficie
Eerste lezing
Begin van de Brief aan de Hebreeën
1,1-2,4
De Zoon:
erfgenaam van het heelal en boven de engelen verheven
Op velerlei
wijzen en langs velerlei wegen heeft God in het verleden tot de voorouders
gesproken door de profeten, maar nu de tijd ten einde loopt heeft hij tot ons
gesproken door zijn Zoon, die Hij heeft aangewezen als enig erfgenaam en door
wie Hij de wereld heeft geschapen. In Hem schittert Gods luister, Hij is zijn
evenbeeld, Hij schraagt de schepping met zijn machtig woord; Hij heeft, na de
reiniging van de zonden te hebben voltrokken, plaatsgenomen aan de rechterzijde
van Gods hemelse majesteit, ver verheven boven de engelen omdat Hij een
eerbiedwaardiger naam heeft ontvangen dan zij. Tegen wie van de engelen heeft
God immers ooit gezegd: ‘Jij bent mijn zoon, Ik heb je vandaag verwekt’? Of:
‘Ik zal een vader voor hem zijn, en hij voor mij een zoon’? Maar wanneer Hij de
eerstgeborene de wereld weer binnenleidt, zegt hij: ‘Laten al Gods engelen Hem
eer bewijzen.’ Over de engelen zegt hij: ‘Die zijn engelen inzet als windvlagen,
en zijn dienaren als een vlammend vuur.’ Maar tegen de Zoon zegt Hij: ‘God, uw
troon houdt stand tot in alle eeuwigheid, en de scepter van het recht is de
scepter van uw koningschap. Gerechtigheid hebt U liefgehad en onrecht gehaat -
daarom, God,
heeft uw God u gezalfd met vreugdeolie, als geen van uw gelijken.’ En ook: ‘In
het begin hebt U, Heer, de aarde gegrondvest, en de hemel is het werk van uw
handen. Zij zullen vergaan, maar U houdt stand, ze zullen als een gewaad
verslijten, als een mantel zult U ze oprollen, als een gewaad zullen ze worden
verwisseld; maar U blijft dezelfde, en uw jaren zullen geen einde nemen.’
Tegen wie van
de engelen heeft Hij ooit gezegd: ‘Neem plaats aan mijn rechterhand, tot Ik van
je vijanden een bank voor je voeten heb gemaakt’? Zijn zij niet allen dienende
geesten, uitgezonden om hen bij te staan die deel zullen krijgen aan de
redding? Daarom moeten wij al onze aandacht richten op wat we gehoord hebben,
dan zullen we niet uit de koers raken. Want als het door engelen gesproken
woord al zo veel rechtskracht bezat dat op elke overtreding en ongehoorzaamheid
een rechtmatige straf volgde, hoe zullen wij dan aan die straf ontkomen wanneer
we geen acht slaan op de zoveel meer omvattende redding die begonnen is met de
woorden van de Heer, en die voor ons bevestigd werd door hen die deze woorden
hebben gehoord? Ook God zelf getuigde daarvan, door tekenen en wonderen en
allerlei grote daden te verrichten, en door de gaven van de heilige Geest
Tweede lezing
Uit de Paas-brieven van de
H. Athanasius, bisschop
(Ep. 14, 1-2: PG 26, 1419-1420)
Het komende Feest des Heren vieren wij niet met woorden maar met
daden
Dat Woord is ons nabij, dat
alles voor ons is geworden, ik bedoel: Onze Heer Jezus Christus, die belooft
onafgebroken bij ons te zullen blijven.
Daarom roept Hij uit: Zie, Ik ben met u alle dagen der wereld. Maar
zoals Hij de Herder is, de Hogepriester, de Weg en de Deur, en tegelijk alles
voor ons geworden is, zo is ook dit feest en deze plechtigheid voor ons
zichtbaar geworden, zoals de zalige Apostel zegt: Ons Paaslam Christus is voor ons geslachtofferd, De Christus, die
werd verwacht. Maar het lichtte ook op bij het gebed van de Psalmist, toen hij
sprak: Mijn gejubel, ontrukt mij aan hen
die mij omringen. Dit is het ware
gejubel, dit is de echte plechtigheid, namelijk de uitbanning van alle kwaad.
Opdat eenieder daartoe kome, moet hij onberispelijk zijn en met zijn geest zich
oefenen in de rust, die in de vreze Gods opgesloten ligt.
Dat was ook het geval met de
heiligen: zolang zij leefden verheugden zij zich heel hun leven lang als op een
feest. Een van hen, namelijk de zalige David stond ‘s nachts op, niet eenmaal
maar zeven maal, en stemde God gunstig door zijn gebeden. Een ander, de grote
Mozes, verheerlijkte God in zijn gezangen en zong zijn lof om de overwinning op
de Pharao behaald en op hen, die de Hebreeën met zware arbeid onderdrukt
hadden. Later vervulden anderen met voortdurende vreugde hun heilig dienstwerk,
zoals de grote Samuël en de zalige Elias, die door de verdienste van hun
deugden de vrijheid verkregen en nu feest vieren in de hemel, terwijl zij zich
verblijden over hun vroeger pelgrimeren in schaduw, maar thans de waarheid
kunnen onderscheiden van de voorafbeelding.
Maar nu wij het plechtig
feest vieren, welke wegen zullen wij dan inslaan? En nu wij dit feest naderen,
wie zullen wij dan als leider hebben? Niemand anders voorzeker, mijn geliefden,
dan Hem, die gij zelf met mij onze Heer noemt, Jezus Christus, die zegt: Ik ben de weg. Hij is het zoals de
heilige Johannes zegt: die de zonden van
de wereld wegneemt. Hij zuivert onze zielen, zoals de profeet Jeremias
ergens zegt: Gaat op de wegen staan en
kijkt en ziet welke de goede weg is en op de weg zult gij zuivering vinden voor
uw zielen.
Vroeger was het bloed van
bokken en de besprenkeling met de as van een jonge koe over onreinen geschikt
slechts het lichaam te reinigen; maar nu wordt eenieder overvloedig gereinigd
door de genade van het Woord Gods. Als wij nu bereid zijn Hem te volgen, zal
het ons toegestaan zijn hier als in de voorhoven van het hemels Jeruzalem een
voorsmaak te hebben van het eeuwig feest; zoals ook de zalige Apostelen, die de
Verlosser als hun Leider volgden, en toen onze leermeesters waren van die
genade en die dit nu nog zijn; want zij zeiden: Zie, wij hebben alles verlaten en zijn U gevolgd. Wij volgen
namelijk de Heer ook; en vieren het feest des Heren niet alleen met woorden
maar ook met daden.