Eerste lezing (Jes. 7, 10-14)
Uit de Profeet Jesaja.
In die dagen sprak Jesaja tot Achaz: “Vraag de Heer, uw God, om een teken, hetzij hoog aan de hemel of diep in de hel.” Maar Achaz antwoordde: “Ik vraag niet om een teken; ik wil de Heer niet op de proef stellen.” En Jesaja sprak: “Luister dan, Huis van David, is het u niet genoeg mensen te ergeren, dat gij ook mijn God tot ergernis wilt zijn? Daarom geeft de Heer u ook ongevraagd een teken: Zie, de maagd zal ontvangen en een zoon baren, en zij zal hem noemen ‘Immanuël’: ‘God-met-ons’.”'
Tweede lezing (Hebr. 10, 4-10)
Uit de brief aan de Hebreeën.
Broeders en zusters, het is uitgesloten, dat het bloed van stieren en bokken zonden zou wegnemen. Daarom zegt Christus dan ook, als Hij in de wereld komt: “Slachtoffers en gaven hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt voor mij een lichaam bereid. Brandoffers en zoenoffers konden U niet behagen. Toen zei ik: Hier ben ik. Zoals er in de boekrol over mij geschreven staat: Ik ben gekomen, o God, om uw wil te doen.” Eerst zegt Hij: “Slachtoffers en gaven, brandoffers en zoenoffers hebt Gij niet gewild; die konden U niet behagen, hoewel de wet voorschrijft dat ze gebracht moeten worden”. En dan zegt Hij: “Hier ben ik, ik ben gekomen om uw wil te doen”. Hij schaft dus het eerste af om het tweede te laten gelden. Door die wil zijn wij geheiligd, eens voor al, door het offer van het lichaam van Jezus Christus.
Evangelie (Lc. 1, 26-38)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
In die tijd werd de engel Gabriël van Godswege gezonden naar een stad in Galilea, Nazaret, tot een maagd, die verloofd was met een man, die Jozef heette, uit het huis van David; de naam van de maagd was Maria. Hij trad bij haar binnen en sprak: “Verheug u, Begenadigde, de Heer is met u, Gij zijt de gezegende onder de vrouwen.” Zij schrok van dat woord en vroeg zich af wat die groet toch wel kon betekenen. Maar de engel zei tot haar: “Vrees niet, Maria, want gij hebt genade gevonden bij God. Zie, gij zult zwanger worden en een zoon ter wereld brengen en gij moet Hem de naam Jezus geven. Hij zal groot zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. God de Heer zal Hem de troon van zijn vader David schenken en Hij zal in eeuwigheid koning zijn over het huis van Jakob en aan zijn koningschap zal nooit een einde komen.” Maria echter sprak tot de engel: “Hoe zal dit geschieden daar ik geen man beken?” Hierop gaf de engel haar ten antwoord: “De heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen; daarom ook zal wat ter wereld wordt gebracht, heilig genoemd worden, Zoon van God. Weet dat zelfs Elisabeth, uw bloedverwante, in haar ouderdom een zoon heeft ontvangen en, ofschoon zij onvruchtbaar heette, is zij nu in haar zesde maand; want voor God is niets onmogelijk.” Nu zei Maria: “Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord.” En de engel ging van haar heen.