woensdag 31 maart 2021

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Hebdomada Sancta, Feria IV Plenitudo dilectionis. De volheid van de liefde.


Ad Officium lectionis


Ex Tractátu sancti Augustíni epíscopi in Ioánnem
(Tract. 84, 1-2: CCL 36, 536-538)
Tweede lezing

Uit het Tractaat op het Johannesevangelie van de H. Augustinus, bisschop
(Tract. 84, 1-2: CCL 36, 536-538)
De volheid van de liefde

De volheid van de liefde, waarmee wij elkaar moeten beminnen, zeer geliefde broeders, heeft de Heer omschreven met de woorden: Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden.  Daaruit volgt ook logisch, wat dezelfde evangelist Johannes zegt in zijn Brief: Zoals Christus zijn leven voor ons heeft gegeven, zo moeten ook wij ons leven geven voor onze broeders; derhalve: elkander beminnen, zoals Hij ons heeft liefgehad en zijn leven voor ons heeft gegeven.
Dit is het zonder twijfel wat men leest in de Spreuken van Salomon: Als ge bij een machtige aan tafel zit, beschouw dan en begrijp wat u wordt voorgezet, en steek zo uw hand uit , wetend dat ge ook zulke spijzen moet klaarmaken. Want welke tafel van een machtige is het anders dan die, waaraan het Lichaam en Bloed genuttigd wordt van Hem, die zijn leven voor ons heeft gegeven? En wat betekent daar aanzitten anders, dan daartoe nederig te naderen? En wat is hetgeen uw wordt voorgezet beschouwen en begrijpen anders, dan zo’n grote genade overdenken? En wat is uw hand zo uitsteken om te weten dat ge zulke spijzen moet klaarmaken anders, dat wat ik al gezegd heb, dat zoals Christus zijn leven voor ons heeft gegeven, zo ook wij dit moeten doen voor onze broeders? Want zoals de apostel Petrus zegt: Christus heeft voor ons geleden, ons een voorbeeld nalatend om zijn voetstappen te volgen. Dát is zulke spijzen klaarmaken. Dat hebben de zalige martelaren gedaan in hun vurige liefde. Als wij niet zonder betekenis hun gedachtenis vieren en wij het gastmaal, waar ook zij verzadigd werden, tot de Tafel des Heren naderen, moeten ook wij, zoals zij deden, zulke spijzen klaarmaken.
Daarom herdenken wij bij die maaltijd hen niet op dezelfde wijze als anderen, die in vrede zijn ontslapen, om voor hen te bidden, maar veeleer dat zij voor ons bidden, opdat wij in hun voetstappen kunnen gaan, omdat zij de liefde zo vervuld hebben, waarover Christus gezegd heeft, dat er geen grotere kan bestaan. Want zij hebben hun broeders dezelfde liefde bewezen, die zij aan de Tafel des Heren hadden ontvangen.

En dit zeggen wij niet op deze wijze, alsof wij daarom aan Christus de Heer gelijk zouden kunnen zijn,  als wij voor Hem een bloedig martelaarschap zouden ondergaan. Hij toch bezat de macht zijn leven af te leggen en het weer aan te nemen; maar wij kunnen niet leven zolang wij willen, en wij sterven ook al willen wij niet. Toen Hij stierf, doodde Hij weldra de dood in Zichzelf, wij worden door zijn dood bevrijd. Zijn vlees zag het bederf niet, maar het onze zal, na het bederf, aan het eind van de wereld door Hem met onbederfelijkheid worden bekleed. Hij had ons niet nodig om ons zalig te maken, maar wij kunnen zonder Hem niets doen. Hij toonde Zich voor ons als de wijnstok voor de takken, zonder Hem kunnen wij het leven niet bezitten.

Hoewel tenslotte broeders voor elkaar kunnen sterven, wordt er toch geen bloed van martelaren vergoten tot vergiffenis van de zonden van broeders, wat Hij wel voor ons heeft gedaan, en dit niet om Hem daarin na te volgen, maar om Hem daarvoor te danken. In zoverre dus martelaren voor hun broeders hun bloed hebben vergoten, hebben zij dat in die mate gedaan, als zij liefde ontvingen van de Tafel des Heren. Laten wij daarom elkaar beminnen zoals ook Christus ons heeft liefgehad en Zichzelf voor ons heeft overgeleverd.