Ad Officium
lectionis
Ex Tractátu sancti Augustíni
epíscopi in Ioánnem
(Tract. 84, 1-2: CCL 36, 536-538)
Tweede lezing
Uit het Tractaat
op het Johannesevangelie van de H. Augustinus, bisschop
(Tract. 84, 1-2: CCL 36, 536-538)
De volheid van de liefde
De volheid van de liefde,
waarmee wij elkaar moeten beminnen, zeer geliefde broeders, heeft de Heer
omschreven met de woorden: Geen groter
liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden. Daaruit volgt ook logisch, wat dezelfde
evangelist Johannes zegt in zijn Brief: Zoals
Christus zijn leven voor ons heeft gegeven, zo moeten ook wij ons leven geven
voor onze broeders; derhalve: elkander beminnen, zoals Hij ons heeft
liefgehad en zijn leven voor ons heeft gegeven.
Dit is het zonder twijfel
wat men leest in de Spreuken van Salomon: Als ge bij een machtige aan tafel
zit, beschouw dan en begrijp wat u wordt voorgezet, en steek zo uw hand uit ,
wetend dat ge ook zulke spijzen moet klaarmaken. Want welke tafel van een
machtige is het anders dan die, waaraan het Lichaam en Bloed genuttigd wordt
van Hem, die zijn leven voor ons heeft gegeven? En wat betekent daar aanzitten
anders, dan daartoe nederig te naderen? En wat is hetgeen uw wordt voorgezet
beschouwen en begrijpen anders, dan zo’n grote genade overdenken? En wat is uw
hand zo uitsteken om te weten dat ge zulke spijzen moet klaarmaken anders, dat
wat ik al gezegd heb, dat zoals Christus zijn leven voor ons heeft gegeven, zo
ook wij dit moeten doen voor onze broeders? Want zoals de apostel Petrus zegt: Christus heeft voor ons geleden, ons een
voorbeeld nalatend om zijn voetstappen te volgen. Dát is zulke spijzen
klaarmaken. Dat hebben de zalige martelaren gedaan in hun vurige liefde. Als
wij niet zonder betekenis hun gedachtenis vieren en wij het gastmaal, waar ook
zij verzadigd werden, tot de Tafel des Heren naderen, moeten ook wij, zoals zij
deden, zulke spijzen klaarmaken.
Daarom herdenken wij bij die
maaltijd hen niet op dezelfde wijze als anderen, die in vrede zijn ontslapen,
om voor hen te bidden, maar veeleer dat zij voor ons bidden, opdat wij in hun
voetstappen kunnen gaan, omdat zij de liefde zo vervuld hebben, waarover Christus
gezegd heeft, dat er geen grotere kan bestaan. Want zij hebben hun broeders
dezelfde liefde bewezen, die zij aan de Tafel des Heren hadden ontvangen.
En dit zeggen wij niet op
deze wijze, alsof wij daarom aan Christus de Heer gelijk zouden kunnen
zijn, als wij voor Hem een bloedig
martelaarschap zouden ondergaan. Hij toch bezat de macht zijn leven af te
leggen en het weer aan te nemen; maar wij kunnen niet leven zolang wij willen,
en wij sterven ook al willen wij niet. Toen Hij stierf, doodde Hij weldra de
dood in Zichzelf, wij worden door zijn dood bevrijd. Zijn vlees zag het bederf
niet, maar het onze zal, na het bederf, aan het eind van de wereld door Hem met
onbederfelijkheid worden bekleed. Hij had ons niet nodig om ons zalig te maken,
maar wij kunnen zonder Hem niets doen. Hij toonde Zich voor ons als de wijnstok
voor de takken, zonder Hem kunnen wij het leven niet bezitten.
Hoewel tenslotte broeders
voor elkaar kunnen sterven, wordt er toch geen bloed van martelaren vergoten
tot vergiffenis van de zonden van broeders, wat Hij wel voor ons heeft gedaan,
en dit niet om Hem daarin na te volgen, maar om Hem daarvoor te danken. In
zoverre dus martelaren voor hun broeders hun bloed hebben vergoten, hebben zij
dat in die mate gedaan, als zij liefde ontvingen van de Tafel des Heren. Laten
wij daarom elkaar beminnen zoals ook Christus ons heeft liefgehad en Zichzelf
voor ons heeft overgeleverd.