Het Laatste Avondmaal.
Mozaïek
in de S. Apollinare Nuovo, Ravenna (vóór 529)
Verlicht onze geest met de glans van Uw
genade
I n l e i d i n g
De tekst van de Postcommunio van deze zondag steunt op
Johannes 1, 9: “Erat lux vera, quæ illuminat omnem hominem venientem in hunc
mundum”- Hij was het Licht dat iedere
mens verlicht die in de wereld komt, en
bidt om het licht van de genade. De oratie verwoordt twee intenties, die geïnspireerd
zijn door de bede in het Onze Vader “Uw Naam worde geheiligd”, namelijk slechts
onze gedachten uit te laten gaan naar wat de goddelijke Majesteit welgevallig
is én deze verheven God te beminnen. “Beminnen te kunnen”, zegt de tekst,
erkennend dat wij God slechts krachtens Zijn genade kunnen beminnen, zoals ook
de kennis, die wordt gevraagd, geheel en al afhankelijk is van Zijn genade “zonder
welke wij niets vermogen te doen” (cf Jo 15, 5).
Het motief van het licht dat deze oratie bepaalt, is
te herleiden tot het karakter dat deze zondag heeft in de eeuwenlange traditie
van de Kerk. Het is de “Zondag van de blindgeborene”, de zondag ook van het
tweede ‘scrutinium’ (onderzoek) van de catechumenen, wanneer het Evangelie van
de blindgeborene wordt gelezen. Het geloofsonderricht gold als een genezing van
blinden.
Licht en duisternis zijn in de H. Schrift de
aanduidingen voor geloof en ongeloof, voor genade en zonde, voor waarheid en
dwaling. De mens wankelt bij tijd en wijle en voelt zich heen en weer
geslingerd tussen waarheid en dwaling. Hij wikt en weegt. Terwijl de waarheid
als een rustig, bestendig en bescheiden licht straalt, is het eigen aan dwaling
en leugen te heersen en te verblinden. Errare
humanum est – dwalen is menselijk!
De Kerk laat ons daarom in de oratie bidden om,
verlicht door het goddelijk licht, onze gedachten altijd te laten uitgaan naar
wat waardig en God welgevallig is en Hem oprecht te beminnen. Dit gebed,
waarbij geest en hart zijn betrokken zijn, is belangrijk omdat het fijne
onderscheiden tussen het ware licht en de vele dwaallichten ons dikwijls niet
goed afgaat.
De Postcommunio spreekt daarbij ook van de christenen
die reeds gedoopt zijn maar desalniettemin nog altijd de lichtglans van God
nodig hebben.
Christus oprecht beminnen betekent het Kruis beminnen.
Niets is normaler voor christenen dan het Kruis te vereren, maar niets is ook
zeldzamer dan zich aan te bieden het te dragen. Het lijkt ver van ons af te
staan dat we ons verheugen als we gedwongen worden het Kruis te dragen. Maar
het uur komt dat we ons omwille van deze dwang zalig prijzen. Dan zullen we de
kruisweg, die wij onvrijwillig zijn begonnen, met liefde en vreugde beëindigen.
T e k s t
Missale Romanum [MR] 1970
Deus,
qui illuminas omnem hominem venientem in hunc mundum,
illumina,
quæsumus, corda nostra gratiæ splendore,
ut
digna ac placita maiestati tuæ cogitare semper,
et
te sincere diligere valeamus.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie
[ANK] 1979
God, Gij
verlicht iedere mens die in deze wereld komt.
Wij bidden U:
verlicht onze geest met het licht van uw genade,
zodat onze
gedachten altijd uitgaan naar wat U welgevallig is
en wij U oprecht
kunnen beminnen.
Werkvertaling
God, die iedere
mens die in deze wereld komt, verlicht,
wij smeken U,
verlicht onze harten met de glans van uw genade,
opdat wij in staat
zijn steeds te denken wat waardig en aan uwe Majesteit welgevallig is,
en U oprecht te
beminnen.
B i j b e l s
e b r o n
“qui …mundum”:
cf. Io 1,9
L i t u r g i s
c h e a n t e c e d e n t e n
Om U een idee te
geven van de verspreiding van de brontekst van de Postcommunio [PC] van deze
zondag geven we hier de opsomming van de codices zoals E. Mœller, J.M. Clément en B. Coppieters ’t
Wallant die geven in Corpus Orationum,
III, D, Brepols, Turnhout 1993, p. 7, nr. 1721:
Sacramentarium
Adelpretianum (Wenen, Nat. Bibliotheek), 12e eeuw, 1462.
Sacramentaire de
Saint-Martin de Tours (Tours, Bibl. Mun, 184 en Parijs, Bibl. Nat. lat. 9430, laatste
kwart 9e eeuw) 47.
Codex Biasca
(Bibl. Ambrosiana, Milaan, 10e eeuw), 1243.
Fulda, Cod.
Theol. 231 (Göttingen, Universit. Bibl 363) 9e eeuw 1260 en 2397.
Codex Gemmeticensis
(Rouen, Bibl. Mun. Y 6, Ao Domini
1013-1017) écrit à l’abbaye de Winchester à l’usage de Jumièges; grégorien
mixte autenthique anglais, 258.
GregTc (Grégorien,
Textes complémentaires) 2334 en 4407.
Codex: Missale
Lateranense, 13e eeuw, 311.
Codex Leofric
(Oxford, Bodleiana, 579); grégorien mixte authentique, provenant d’Arras, passé
ensuite à la cathédrale d’Exeter, pendant l’épiscopat de son premier évêque
Leofric (1050-1072), 189.
Codex Lesnes
(Londen, Library of the Victoria and Albert Museum, MS. L 404: du début du XIIIe
siècle (avant 1220, pour l’abbaye augustinienne de Saint-Thomas de Cantorbéry à
Lesnes, au diocese de Rochester) 141.
Codex Milano
(Bibl. del Capitolo Metropol., D 3-3, de la fin du IXe siècle, avant appartenu au monastère
Saint-Simplicien de Milan) 1233.
Codex Monza
(Bibl. Capitolare, F-I/101, sæc. IX). Chef de file du type “M” du Gélasien
mixte, originaire de Bergame, passé ensuite à Monza) 925.
Codex
Nivernensis (Parijs, B.N. lat. 17-333; pontifical et sacramentaire
d’Hugues-le-Grand, évêque de Nevers, Ao Domini 1013-1066), 326.
Codex Pamelius
(Keulen, Bibl. des Metropolitankapitels, 87, 88, fin du IXe ou début
du Xe
siècle et 137,
un peu avant la fin du IXe siècle, pour la cathédrale de Cologne) 525.
Codices Præmonstratenses,
sæc. XII-XIII, 240.
Codex Ratisbonnensis
(Verona, Biblioteca Capitolare, LXXXVI (82) in den Jahren 993/994 in Regensburg
geschrieben) 1951.
Codex Udalricianus
(Trento, Museo Provinciale d’Arte del Castello del Buonconsiglio, M.N. 1587/a
(olim 15.465): “Messale Udalriciano”, eseguito per il vescovo Udalrico II alla
metà del secolo XI) 1670.
Codex Vicennensis
(Museo episcopal, 66, Ao Domini 1038; grégorien mixte d’Espagne,
sæc. XI) 1036.
Rubrieken: o.a.
MR 1962, 358 (Orationes diversæ, 25. Ad repell. malas cogitationes: PC)
T e x t u e l e a n a l y s e
1.
Deus, qui illuminas omnem hominem venientem in hunc mundum,
2.
illumina, quæsumus, corda nostra gratiæ splendore,
3.
ut digna ac placita maiestati tuæ cogitare semper,
et
te sincere diligere valeamus.
De
oratie, die voorzien is van een mooi ritme, bestaat uit één enkele volzin, die
opent met de aanspreekvorm Deus, gevolgd door een relatieve bijzin die een
weldaad / eigenschap van God vermeldt en die de titel is waarop de smeekbede in
regel 2 een beroep doet.
Illumina
is het prædicaat van de hoofdzin in de imperativusvorm, gevolgd door de in
oraties bijna klassieke ‘tussenzin’ quæsumus waarvan de functie inmiddels
bekend is.
Regel
3 verwoordt, beginnend met het voegwoord ut en bijgevolg met het prædicaat
valeamus in de coniunctivusvorm, in een tweevoudige bede de intentie waarvoor
het licht van Gods genade gevraagd wordt.
Ad
1
Deus,
qui illuminas omnem hominem venientem in hunc mundum,
Deus,
anaklese, aanspreekvorm van God, Deus, in de vocativusvorm.
Deus
staat aan de spits van de oratie, een prominente plaats die de Aangesprokene
recht doet en ook onmiddellijk duidelijk
maakt dat Hij, God, Degene is die verhoring kan schenken. Dit wordt
onderstreept door de relatieve bijzin qui…mundum, waarin een weldaad van God
wordt verwoord, die de titel is op grond waarvan men verhoring verhoopt.
Illuminas,
Gij verlicht – prædicaat, æ2e pers. enkelvoud indicativi præsentis
van illuminare, verlichten. De relatieve bijzin staat in de indicativusvorm
omdat genoemde weldaad een geloofswerkelijkheid is en geen wenselijkheid die de
Kerk de gelovigen op grond van het canonieke Evangelie van Johannes als waar
voorhoudt.
‘Omdat de mens deel heeft aan het licht van
Gods Geest, is hij zich ervan bewust dat hij door zijn verstand het stoffelijke
heelal overtreft. God wilde de mens in handen geven zichzelf te ontwerpen,
opdat hij uit eigen beweging zijn Schepper zou zoeken en door Hem aan te hangen
in vrijheid tot volmaaktheid en geluk zou geraken. Deze ordening op God kan de
menselijke vrijheid, omdat zij door de zonde is gewond, alleen volledig
realiseren met de hulp van de genade van God` (cf Gaudium et Spes,
Pastorale Constitutie over de Kerk in de wereld van deze tijd. IIe
Vat. Concilie 7 dec. 1965, nr. 17)
Omnem hominem venientem
in hunc mundum, iedere mens die in deze wereld komt – object van het prædicaat
samengesteld uit de drie congruerende accusativusvormen omnem hominem venientem
verbonden met de bijwoordelijke bepaling van plaats in hunc mundum die ook weer
in de accusativus staat.
Ad 2
Illumina, verlicht –
prædicaat in de imperativusvorm enkelvoud van illuminare gevolgd door de
‘tussenzin’ quæsumus, wij bidden [U], dat de imperativusvorm tegenover God
afzwakt en soms een ritmische functie heeft.
Corda nostra, onze
harten– object bij de imperativus illumina in twee congruerende
accusativusvormen.
Gratiæ splendore, met/door
de glans van [Uw] genade, bijwoordelijke
bepaling samengesteld uit de ablativusvorm splendore (ablativus instrumenti of
causæ) van splendor, - oris en de genitivusvorm gratiæ die een nadere
toelichting geeft (genitivus explicativus).
Ad
3
Finale/doelaanwijzende
resp. consecutieve/gevolgaanduidende bijzin beginnend met het voegwoord ut
(op-/zodat wij…) en bijgevolg het prædicaat valeamus in de 1e pers.
pluralis coniunctivi præsentis. Het prædicaat valeamus fungeert als
hulpwerkwoord bij de infinitivusvormen cogitare en diligere.
De
bijzin omvat een tweevoudige bede 1. ut digna ac placita maiestati tuæ cogitare
[valeamus] semper en verbonden door de coniunctie et 2. et te sincere diligere
valeamus.
ut
digna ac placita maiestati tuæ cogitare [valeamus] semper, opdat wij altijd in
staat zijn te overwegen wat waardig is (letterlijk: waardige dingen/zaken)
waardige en aan uwe Majesteit welgevallig.
[Valeamus]
cogitare – prædicaatsgroep met hulpwerkwoord valeamus in de coniunctivusvorm 1e
persoon pluralis coniunctivi præsentis.
Digna
ac placita, waardige en welgevallige zaken/dingen – object van de zojuist
genoemde prædicaatsgroep in de accusativusvorm pluralis neutrum van dignum (het
waardige, wat waardig is) en placitum (hetgeen behaagt).
Maiestati
tuæ, aan Uwe Majesteit – bijwoordelijke bepaling in twee congruerende
dativusvormen, dativus commodi (van voordeel).
Semper,
altijd – bijwoordelijke bepaling van tijd.
Et te sincere diligere
valeamus, en U oprecht vermogen te beminnen – tweede prædicaatsgroep met hulpwerkwoord
valeamus en infinitivus diligere.
Te, U – object bij
diligere; accusativusvorm van het pronomen personale tu.
Sincere, oprecht,
eerlijk – bijwoordelijke bepaling van hoedanigheid; adverbiumvorm bij het
adiectivum sincerus, - a, - um.
Ac, en – coniunctie, verbindingswoord tussen zinnen of zinsdelen.
S t i j l f i g u r e n
Opvallend is de –m consonant (r. 1)
Illuminas en illumina repetitio (herhaling) (r. 1 - r. 2)
Frequent gebruikte –a klank in r. 2-3: illumina, corda, nostra, gratiæ,
digna, (ac), placita, maiestati, cogitare.
K l e i n v o c a b u l a r
i u m
Illuminare
betekent: 1.
Verlichten, en in de passieve vorm: helder worden. 2. Opsmukken, verluchten.
Illuminatio, -
onis vr.: verlichting, licht.
In zijn 2e
Brief aan de Korinthiërs 4, 4 spreekt
Paulus over de illuminatio evangelii
gloriæ Christi, de glans van het Evangelie van de heerlijkheid van Christus (die het beeld is van God).
In onze taal
vinden we voor illuminatie
betekenissen als verlichting, feestverlichting, versiering, boekverluchting en
ook een religieuze/geestelijke ervaring van volledig inzicht en begrip. Voor de
kerkvader Sint Augustinus bijvoorbeeld komt de ware kennis tot ons via
illuminatio, dit is het goddelijk licht dat ons beschijnt en dat wij door
toedoen van Jezus Christus, onze Leraar, als zodanig kunnen herkennen. (Cf St.
Augustinus, Tractaat op het Johannesevangelie, 34, 8-9; lectio altera Dom. IV
Quadragesimæ).
De Offerandezang
van deze 4e zondag luidt: Illumina oculos meos, verlicht mijn ogen
(Ps 12, 4) en anticiperend op de inhoud van de Postcommunio zingt de celebrant
in de Prefatie:
“Qui genus humanum in tenebris ambulans, ad
fidei claritatem per mysterium incarnationis adduxit, et, qui servi peccati
veteris nascebantur, per lavacrum regenerationis in filios adoptionis assumpsit”
– Door het Mysterie van zijn Menswording heeft Hij het volk dat in duisternis
dwaalde, het licht van het geloof geschonken. Aan allen die geboren worden als
slaaf van de oude zonde, gaf Hij het vermogen kinderen van God te worden door het
bad van de wedergeboorte (Het H. Doopsel).
Verwant met illuminare is illustrare met betekenissen als: 1. Verlichten 2. ophelderen,
verklaren (in een klaar licht plaatsen), tonen 3. Laten lichten, verheerlijken
4. Doorkruisen.
Het substantivum
illustratio, - onis betekent 1.
Verlichting, verluchting (in dit verband “Katholieke Illustratie”, een door
Katholiek Nederland tussen 1867 en 1967 veel gelezen geïllustreerd weekblad) 2.
Glans.
Splendor, -oris
m.
kent de volgende
betekenissen 1. Glans, schittering 2. Pracht, heerlijkheid 3. Luister,
voortreffelijkheid 4. Genade, barmhartigheid.
Niemand die deze oratie hoort zal de frase splendore
gratiæ ontgaan die ons doet denken aan splendor
gloriæ et figura substantiæ eius (Patris), het schitterend lichtende
gelaat van de Heer, evenbeeld van de Vader, tijdens de Transfiguratie op de
berg Thabor (Uit de ant. ad Magnificat, Ie Vespers van het Feest van de
Gedaanteverandering, 6 augustus)
Zo ook Tu lumen, tu splendor Patris,
schitterend evenbeeld van de Vader, betiteling van de pasgeboren Christus in
strofe 2 van de hymne van de Vespers van Kerstmis.
Splendor lucis æternæ, de schittering/glans van het eeuwige licht; benaming
voor Christus in de O-antifoon O Oriens (O rijzende Dageraad) van 21 december.
In splendore sanctorum…, in de luister van het heilige … (Ps 109, 3,
Communio Nachtmis van Kerstmis)
Splendor Paternæ gloriæ, schitterend evenbeeld van de heerlijkheid van de
Vader –
Strofe 1 van de hymne
van de Lauden van feria II, week 1, Liturgia Horarum.
Sancti Spiritus splendore illustrata, verlicht door het licht van de H. Geest (oratio 3
bij de zegening van de kaarsen op 2 februari [MR 1962]) het schitterende licht
van de H. Geest.
Kerkvaders
en menig middeleeuwse schrijver hanteren het begrip splendor in een
verschillende context. Voor de Vaders duidt splendor – geassocieerd met
licht en de goddelijke aanwezigheid – afwisselend op de wolk- en vuurkolom die het Volk Gods vanuit de ballingschap
naar het licht van de vrijheid leidde (Boek Exodus), de wolk die neerdaalde op
de berg of op de Verbondstent, wanneer God met Mozes wilde spreken, waarna het
gelaat van Mozes zou worden overstraald van licht (Exodus) en ook op de
mysteries van de Geboorte van Jezus en zijn Verheerlijking op de Thabor.
Van Paus Johannes-Paulus II is de encycliek Veritatis
Splendor (6 augustus 1991) bekend met de beginwoorden: “Veritatis splendor in omnibus Creatoris
operibus effulget, præsertim vero in homine facto ad imaginem et similitudinem
Dei (cf Gen 1, 26): veritas illuminat intelligentiam hominisque libertatem
informat qui hac ratione ad Dominum cognoscendum atque amandum adducitur. Propter hoc psalmista precatur:
“Leva in signum super nos vultus tui, Domine!” (Ps 4, 7): De schittering van de waarheid straalt door in de werken van
de Schepper en op bijzondere wijze in de mens die naar het beeld en de
gelijkenis van God geschapen is (vgl. Gen 1, 26): de waarheid verlicht het verstand en vormt de
vrijheid van de mens, die op deze wijze ertoe gebracht wordt de Heer te
herkennen en lief te hebben. Daarom bidt de psalmist: “Heer, laat Uw aangezicht
over ons stralen” (Ps 4,
7). Dat sluit niet uit dat juist de mens ook de persoonlijke wilsvrijheid heeft
om verschrikkelijke dingen te doen en daarmee het zicht op de glans van God te verduisteren.
Splendere, ui, - 2. betekent glanzen, schitteren.
Splendescere, dui -, 3. Glanzend, schitterend worden.
Splendidus, - a, um -1. Glanzend, schitterend 2.
Prachtig, luisterrijk 3. Aanzienlijk, uitstekend. Het adverbium luidt
splendide.
Valere
1. Krachtig, sterk, gezond zijn (Vgl. de Latijnse afscheidsgroet: vale
(bijvoorbeeld “Vale, o valde decora”, Gegroet o wonderschone, strofe 1 van de
Maria-antifoon Ave, Regina cælorum), valete! vaarwel) en “onze” begrippen
valide, invalide, validiteit, valideren enz. 2. Macht, invloed hebben 3.
Gelden, waard zijn 4. Vermogen, in staat zijn, kunnen.
C o m m e n t a a
r
In 1 Tim 6,16 zegt de apostel Paulus dat
God woont in ontoegankelijke licht en dat geen mens Hem heeft gezien of zien
kan. Gaat het hier om wat de natuurwetenschapper ‘licht’ noemt of gaat het om
iets anders. In Dan 2, 22 lezen we dat Daniël Nebukadnezar meedeelt dat het
licht bij God woont. Maar wat wordt er precies met ‘licht’ bedoeld? Christenen
uit het begin van onze jaartelling maakten toen nog nauwelijks onderscheid in
theologisch denken en denken over, de door God geschapen werkelijkheid, de
natuur. Kerkvaders, zoals Augustinus, richtten zich geheel op de bijbelse
betekenis van dit soort mededelingen. Voor Augustinus was God niet alleen de ‘onvoorstelbare’,
die zich aan Mozes en het volk Israël bekend gemaakt heeft als “Ik ben, die Ben”,
maar ook de “voorstelbare’, de God van Abraham, Isaac en Jacob, de God die in
Christus in de wereld gekomen is en dicht bij ons, in ons hart wil wonen.
Augustinus was van mening dat alle denken, ook het natuurwetenschappelijk
denken, op God en de zaligheid van de mens gericht moest zijn. Alle denken dat
niet op God of onze zaligheid gericht was, had volgens Augustinus hoogmoed tot
uitgangspunt en was volgens hem verwerpelijk. Augustinus was geheel gericht op
God en Christus. Hij laafde zich aan psalmteksten als Ps 26 (27), 1: “Dominus
illuminatio mea et salus mea, quem timebo?“ De Heer is mijn licht en mijn heil,
wie zou ik vrezen?” En Ps 35 (36) 10: “Quoniam apud te est fons vitæ et in
lumine tuo videbimus lumen” Want bij U is de bron des levens, in uw licht zien
wij het licht.
In dit verband moeten we ook noemen Ps 42
(43), 3 “Emitte lucem tuam et veritatem tuam, ipsæ me deducant.” Zend Uw licht
en Uw waarheid, dat die mij leiden. In Jo 8, 12 zegt Jezus zelf: “Ik ben het
licht der wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in duisternis wandelen, maar hij
zal het licht des levens hebben.” Augustinus zocht niet naar een natuurlijke
verklaring van het verschijnsel “licht”, hij zocht naar de Waarheid die in God
is: “God uit God, Licht uit Licht, ware God uit de ware God (Credo).
De “Meditations and Devotions” (1953) van
John Henri Newman (1801-1890) geven op p. 279 een gebed om een licht te zijn
voor anderen:
Blijf in mij, Heer, en ik zal schitteren
zoals Gij schittert:
Ik zal licht zijn voor anderen.
Het licht, Heer, zal dan volledig van U
komen,
niets ervan zal van mij zijn.
Geen verdienste zal ik hebben.
Gij zult het zijn, die door mij zult
stralen voor anderen.
Laat mij U loven op de manier die Gij het
liefst hebt:
door licht te zijn voor allen rondom mij.
Geef licht aan hen zowel als aan mij.
Verlicht hen samen met mij, door mij.
Leer mij Uw glorie te verkondigen, Uw
waarheid, Uw wil.
Laat mij U prediken zonder te prediken,
niet met woorden, maar door mijn leven
en door de meeslepende kracht, de sympathieke
invloed van al wat ik doe.
Laat mijn leven de mensen herinneren aan
Uw heiligen
en aan de zo vanzelfsprekende volheid van
de liefde
die mijn hart U toedraagt.”
(Uit: Mens en God.
Geestelijke teksten van Newman, vertaald en ingeleid door Dr. R. Boudens
O.M.I., 1966, 266)
En ook
Lead, Kindly Light
Lead, Kindly Light, amidst th'encircling
gloom,
Lead Thou me on!
The night is dark, and I am far from home,
Lead Thou me on!
Keep Thou my feet; I do not ask to see
The distant scene; one step enough for me.
Lead Thou me on!
The night is dark, and I am far from home,
Lead Thou me on!
Keep Thou my feet; I do not ask to see
The distant scene; one step enough for me.
I was not ever thus, nor prayed that Thou
Shouldst lead me on;
I loved to choose and see my path; but now
Lead Thou me on!
I loved the garish day, and, spite of fears,
Pride ruled my will. Remember not past years!
Shouldst lead me on;
I loved to choose and see my path; but now
Lead Thou me on!
I loved the garish day, and, spite of fears,
Pride ruled my will. Remember not past years!
So long Thy power hath blest me, sure it
still
Will lead me on.
O'er moor and fen, o'er crag and torrent, till
The night is gone,
And with the morn those angel faces smile,
Which I have loved long since, and lost awhile!
Will lead me on.
O'er moor and fen, o'er crag and torrent, till
The night is gone,
And with the morn those angel faces smile,
Which I have loved long since, and lost awhile!
(Hymn, based on Exodus 13, 21-22 with words written in 1833 by Saint John Henry Newman as a poem titled "the Pillar of the Cloud", which was first
published in the British Magazine in 1834,
and republished in Lyra Apostolica in 1836)
Geleid me, vriend’lijk licht, door ‘t duister om me heen,
wijs Gij de weg.
De nacht is donker en ‘k ben ver van huis,
wijs Gij de weg.
Bewaak mijn schreden. Neen, ik vraag U niet
de horizon te zien. Eén stap is mij genoeg.
Zo was ik niet altijd, noch vroeg ik U de goede weg.
Ik koos en zag het zo graag zelf;
Maar nu, wijs Gij de weg.
Ik hield van schittering. Spijts al mijn vrees
dreef mij de trots. Gedenk die jaren niet.
Zo lang waart Gij mijn heil.
Nu toont Gij mij wel voorts de weg.
Door hei en ven, langs rots en vloed,
Tot weer de morgen gloort
en mij ‘t gelaat der englen tegenlacht,
een wijl ontgaan, maar altijd zo geliefd.
Kardinaal Newman schreef dit gedicht toen hij als jonge priester
herstellende was van een ernstige ziekte. Hij realiseerde zich dat een mens
zomaar heel ziek kan worden, waarbij er niets wat zeker is, nog zeker is
behalve de zekerheid dat God met ons is en wij op Hem altijd kunnen bouwen en
vertrouwen. In deze tijd van corona-epidemie hebben ook wij collectief maar ook
ieder van ons persoonlijk een dergelijke ervaring van onzekerheid en angst. Moge
het bidden van dit gebed en het luisteren naar deze toonzetting U in deze
moeilijke tijden tot steun zijn. Wij bidden voor U en al Uw intenties,
altijd maar zo mogelijk nu nog meer. Geleid me, vriend’lijk licht, door ‘t
duister om me heen, wijs Gij de weg.