Deus,
qui, licet salutem hominum semper operaris,
nunc
tamen populum tuum gratia abundantiore lætificas,
respice
propitius ad electionem tuam,
ut
piæ protectionis auxilium et regenerandos muniat et renatos.
God,
altijd zorgt Gij voor het heil van de mensen,
maar
nu verblijdt Gij uw volk met nog groter genade.
Zie
genadig neer op uw uitverkorenen
en
schenk aan de dopelingen en de gedoopten uw liefderijke hulp en bescherming.
Het
collectagebed is afkomstig uit het Sacramentarium
Triplex (Zürich, Zentralbibl. C 43, deel I, tekst rond 1000 (Edit. Heiming,
1968, LQF 49) met vervanging van paternæ protectionis door piæ protectionis in
MR 1970. Vgl. Sacramentarium Gelasianum,
257.
Opmerkelijk
is dat de oratie in het kader van Gods voortdurend bewerken van het heil, van
“heil van de mensen” en wel specifiek van Gods “volk” spreekt. Het “volk” is
ook de “electio”, het uit liefde ‘uitverkoren volk Gods’, voor wie de bede om
‘liefdevolle bescherming’ (“pia protectio”) geldt.
De
oratie gebruikt de term “electio” vermoedelijk ook met het oog op de
doopcandidaten, de ‘electi’, die reeds tot het H. Doopsel in de Paasnacht zijn
toegelaten. Past men dit begrip toe op de reeds gedoopten, dan tendeert de
uitdrukking naar de betekenis van voortdurend
“uitverkorenen” zijn voor het ontvangen van de goddelijke genade die in de
tekst mooi zijn geconcretiseerd in “hulp” en “bescherming”. Wie op God vertrouwt,
is nooit benauwd.