Paaswake Priorij Thabor Sint-Odiliënberg zaterdag 15 april 2017
Zusters en broeders,
In de H. Schrift gaat het over de ontmoeting van God en mens. De mens is op zoek naar God, maar door de verstoorde verhouding sinds de zondeval is het de mens niet gegeven uit eigen kracht God te vinden. De profeet Jesaja zegt: “God, u bent een God die zich verborgen houdt” (45,15). En Paulus heeft het over God die woont in een ondoordringbaar licht (1 Timoteüs 6,16). Nee, God is voor ons niet zo maar toegankelijk. In het vierde evangelie lezen we in de proloog: “Niemand heeft ooit God gezien” (1,18). Ja, God is voor ons ongrijpbaar, en daarom ook onbegrijpelijk, niet te begrijpen. In de scheppingsverhalen en in de heilsgeschiedenis van het volk van Israël gaat het initiatief dan ook van God uit. Hij is het die zich laat horen, hij is het die zich laat zien. We worden dan ook voortdurend opgeroepen om onze oren te openen voor wat God de HEER ons te zeggen heeft middels zijn profeten. “Luister vandaag toch naar zijn stem” horen we in psalm 96 zeggen!. Maar ook worden we aangespoord te kijken naar de grootsheid van zijn schepping en naar zijn heilsdaden in het verleden. “Hoe machtig bent u, God, als ik de hemel zie, het werk van uw vingers” roept de psalmist uit (8,2-4). En elders: “De einden der aarde hebben het gezien: het heil van onze God” (Psalm 98,3). Welnu, juist in de paasverhalen is het opmerkelijk hoe vaak het begrip zien gebezigd wordt als het gaat om de ervaring van de verrezen Heer. De vrouwen krijgen van de engel te horen: “Zie, dit is de plaats waar hij gelegen heeft”, en: “Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie hem zien. En met die opdracht moeten ze ook naar de andere leerlingen: “Ga mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan; daar zullen ze mij zien” (Matteüs 28, vers 6,7 en 10). Nog veel opvallender is dit in het vierde evangelie! De eerste leerling die ziet, is Maria van Magdala. Wanneer zij – het is nog heel vroeg in de morgen, de sabbat is maar net voorbij – naar het graf gaat waar Jezus is neergelegd, ziet zij dat de steen voor het graf is weggerold. In haar verdriet reageert zij zoals we allemaal zouden doen: grafroof, denkt ze. Zij gaat dit melden aan Petrus en aan de leerling van wie Jezus veel hield. Heel opmerkelijk zegt ze nu: wij weten niet waar ze hem hebben neergelegd. Ze spreekt nu in het meervoud. Mijns inziens niet met een pluralis majestatis, – waarom zou ze? – maar omdat zij de woordvoerster is van een groepje vrouwen dat met haar naar het graf is gegaan. De evangelist richt alle aandacht op háár, met voorbijgaan van de andere vrouwen.
Dan komen Petrus en de andere leerling in beweging. De laatste, nog jong en jeugdig. loopt sneller en wanneer hij het graf bereikt, kijkt hij de donkere grafkamer in. Hij ziet de lijkdoeken liggen maar gaat het graf niet binnen. Dan komt ook Petrus er aan, buiten adem wellicht, gezien zijn ouderdom. Hij gaat wel naar binnen. Ook hij ziet in het graf de doeken liggen. En ook ziet hij dat de doek die het gelaat van Jezus bedekte, netjes ligt opgerold. Van grafroof is dus geen sprake. Rovers die op buit uit zijn, zouden de zaak niet zo ordelijk hebben achtergelaten. Alleen, en dat is de zaak waar alles om draait: hij ziet wel, maar ziet nog niet in. Daarna gaat ook de geliefde leerling de grafkamer binnen, en we krijgen nu het hoogtepunt in het opstandingsverhaal te horen, de mededeling waar het allemaal om draait: de geliefde leerling ziet én gelooft dat Jezus uit de doden is opgestaan. Na dit ware zien, het inzien, het doorzien van wat er gebeurd is, gaan ze terug naar hun verblijf in Jeruzalem. Merk op dat er met geen woord gerept wordt over het geloof van Petrus; de evangelist laat onvermeld of zijn zien uitgegroeid is tot inzien. Dat komt pas later.
Intussen is Maria naar het graf teruggegaan. In tranen buigt ze zich weer het graf in, en ziet ze twee engelen die haar naar de reden van haar tranen vragen. Maar haar droefenis is te groot om door de engelen tot inzicht te komen. Ze draait zich zonder antwoord te geven naar buiten om en ziet iemand staan. Aan ons wordt verteld dat het Jezus is, Maria echter herkent hem niet, zelfs niet wanneer hij haar twee vragen stelt: Waarom ween je? En: Wie zoek je? Ze wendt zich van die persoon af naar het graf. Pas als hij haar naam noemt, haar aanspreekt met Maria, draait ze zich voor een tweede maal om, en antwoordt ze met het Aramese Rabboeni: “Meester”.
De tekst lijkt nu te suggereren dat Maria hem vastgrijpt, zich aan hem vastklampt, in de idee misschien dat alles weer wordt zoals het geweest is. Maar Jezus weert haar af: Wil mij niet vastgrijpen. Hij is nog niet bij de Vader terug. Hij kwam bij de Vader vandaan en moet nu naar Hem terug. Pas als hij is teruggekeerd in de schoot van de Vader, is hij de Heer van alle mensen. Met die boodschap mag Maria naar de andere leerlingen gaan, en dan …, dan spreekt ze haar volle geloofsgetuigenis uit: “Ik heb de Heer gezien”.
Wij kunnen onszelf de vraag stellen: Hoeveel moeten wíj zien om te geloven? Wat hebben wij nodig om ons zien te laten groeien tot inzien? Hoe vaak zal de Verrezen Jezus ons aanspreken zonder dat wij door hebben wie het is die ons bij de naam noemt? Hoe dikwijls zullen we hem ontmoeten zonder te begrijpen dat hij het is die voor ons staat? Maria moest zich tweemaal omdraaien voor ze kon uitroepen: “Meester”. Hoe vaak zullen wij niet een ommekeer in ons leven moeten maken alvorens haar dat te kunnen nazeggen? Het is stapje voor stapje dat ons zien rijpt tot inzien, bij de een sneller dan bij de andere. In de groei van ons geloof lijken wij op Maria Magdalena. Eerst zien wij allerlei dingen maar herkennen wij hem nog niet, pas later door velerlei onzekerheden en twijfels heen kunnen we met haar zeggen: “Meester”, en als ons zien is volgroeid tot inzien, mogen we met haar uitroepen: Jezus, onze Heer!” Wij kunnen Jezus in zijn verrezen dimensie niet vastgrijpen, maar wel kan ons geloof zich ontwikkelen tot geloofsinzicht, en kunnen wij met Maria en de leerlingen uitroepen: Wij hebben de Heer gezien! De verrezen Heer die bij de Vader terug is, en toch als de Levende onder aanwezig! Surrexit Dominus vere, alleluja; de Heer is verrezen, alleluja!
Zalig Pasen.
Alfons Jaakke, pr.