Uit een preek van de heilige Augustinus, bisschop van Hippo († 430)
Zingen wij voor de Heer het lied van de liefde.
‘Zingt voor de Heer een nieuw gezang, zijn lofweerklinke te midden der zijnen’ (Ps. 149, 1). Wij worden uitgenodigd om voor de Heer een nieuw lied te zingen. Alleen de nieuwe mens kent dat nieuwe lied. Een lied is een uiting van vreugde maar, goed beschouwd, is het een uiting van liefde. Wie dus van het nieuwe leven weet te houden, weet ook het nieuwe lied te zingen. Vanwege het nieuwe lied worden wij aangespoord om te zoeken wat dan het nieuwe leven is. Alles hoort toch tot dat ene rijk: de nieuwe mens, het nieuwe lied, het Nieuwe Testament. De nieuwe mens zal dus het nieuwe lied zingen en zal behoren tot het Nieuwe Testament.
Er is niemand die niet bemint, maar de vraag is: wat bemint een mens eigenlijk? Wij krijgen dan ook niet de raad om niet lief te hebben, maar wel om goed te kiezen wat wij liefhebben. Doch wat kiezen wij, als wij niet eerst gekozen worden? Luistert maar naar de apostel Johannes: ‘Wij hebben God lief, omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad’ (1 Joh. 4, 10). Gaat eens na vanwaar het komt dat de mens God liefheeft; gij zult geen enkele andere reden vinden dan dat God hem het eerst heeft liefgehad. Degene die wij liefhebben, heeft zich aan ons gegeven; Hij heeft ons het vermogen gegeven Hem lief te hebben. Welk is dan dat vermogen dat ons God doet liefhebben? Luistert naar de duidelijke uitspraak van de apostel Paulus: ‘Gods liefde - zo zegt hij - is uitgestort in ons hart.’ Vanwaar? Is het soms van ons uit? Neen. Vanwaar dan? ‘Door de heilige Geest die ons werd geschonken.’
Laten wij, dank zij zo’n groot onderpand dat ons toevertrouwd is, God liefhebben vanuit God. Luistert echter naar een nog duidelijker uitspraak van Johannes zelf: ‘God is liefde’, zegt hij, ‘en wie in de liefde woont, woont in God en God is met hem’ (1 Joh. 4, 16). Het is te weinig gezegd: de liefde is uit God. Wie van ons zou durven zeggen wat hier wordt gezegd: ‘God is liefde’? Dit zei iemand die wist wat hij bezat.
God biedt zichzelf aan ons op een heel eenvoudige manier. Hij roept ons toe: heb Mij lief en ge zult Mij bezitten, want ge kunt Mij niet beminnen, als ge Mij niet bezit.
O mijn broeders en zusters, mijn zonen en dochters, kinderen van de kerk, heilige en hemelse telgen, in Christus herboren en stammend uit den hoge, luistert naar mij, ja, door toedoen van mij: ‘Zingt voor de Heer een nieuw lied.’ ‘Ik zing al,’ zegt gij mij. Ja, gij zingt, natuurlijk zingt gij, dat hoor ik. Uw leven echter mag geen wanklank vormen met uw stem.
Zingt met uw stem, zingt met uw hart, zingt met uw mond, zingt met uw gedrag. ‘Zingt voor de Heer een nieuw lied.’ Vraagt gij u af hoe gij Hem moet bezingen die gij liefhebt? Zeker, gij wilt zingen over Hem die gij liefhebt. Gij zoekt naar lofzangen om over Hem te zingen. Gij hebt het gehoord: ‘Zingt voor de Heer een nieuw gezang.’ Zoekt gij nog naar lofzangen? ‘Zijn lof weerklinke te midden der zijnen.’ De lof, gelegen in het zingen, is de zanger zelf.
Wilt gij God lof zingen? Weest dan zelf wat gij zingend onder woorden brengt. Gij zijt Gods lof, als gij goed leeft.