Verscheidenheid van Gods gaven in de kerk.
Wij vormen allen te zamen met Christus één lichaam, ieder afzonderlijk zijn wij ledematen van Christus en tevens ledematen van elkaar (vgl. Rom. 12, 5). Sommigen staan aan het hoofd en geven leiding, anderen gehoorzamen en laten zich leiden. Hoewel beide groepen niet hetzelfde doen, omdat gezag uitoefenen en onder gezag staan niet hetzelfde zijn, vormen zij toch een eenheid met betrekking tot de ene Christus; zij worden immers door één en dezelfde Geest opgebouwd en samengevoegd. Van de andere kant, zoals er tussen de onderhorigen een groot verschil wordt gevonden op het gebied van ontwikkeling, ervaring, vaardigheid en leeftijd, zo bestaat er ook geen gering onderscheid tussen de leiders. Sommigen, aldus Paulus, heeft God in zijn kerk apostelen gemaakt, anderen profeten, weer anderen herders en leraars (vgl. Ef. 4, 11): de eersten omwille van de waarheid, de tweeden omwille van de schaduw van de werkelijkheid, de laatsten omwille van de bediening van al wat van Godswege tot nut en verlichting strekt. De Geest is wel één, maar de genadegaven zijn niet gelijk, omdat de ontvangers van de Geest niet gelijk zijn.
Laten wij deze ordening, geliefden, eerbiedigen en onaangetast in stand houden. Laat de één als het ware oor zijn, de ander tong, de derde hand of iets anders. Laat de één onderrichten, de ander onderricht ontvangen; laat de één zich inspannen met handenarbeid om behoeftigen iets te kunnen geven (vgl. Ef. 4, 28), laat de ander aan het hoofd staan en leiding geven aan het volk; laat weer een ander verdiende lof krijgen vanwege zijn dienstbetoon. Wie onderricht geeft, moet het doen in alle bescheidenheid; wie onderricht ontvangt, moet dit doen in onderdanigheid. Wie iets te geven heeft, moet dit doen met blijmoedigheid, en wie dienst verleent, moet dit doen met een opgeruimd hart (vgl. Rom. 12, 7-8). Laten wij niet allen ons van de tong willen bedienen omdat dit verreweg het gemakkelijkst en het vlugst geschiedt; laten wij niet allen apostelen willen zijn of profeten of leraars (vgl. 1 Kor. 12, 30). Het is iets groots en voortreffelijks in het openbaar over God te mogen spreken. Maar voortreffelijker is het zich innerlijk zuiver en vrij te maken voor God.