Uit het commentaar van de heilige Cyrillus, bisschop van Alexandrië († 444), op het evangelie van Johannes
Eén met elkaar en met God door de heilige Geest.
De heilige Paulus getuigt dat we lichamelijk één worden met Christus door deel te nemen aan zijn heilig lichaam. Hij schrijft immers: ‘Nooit is er onder vroegere geslachten aan de kinderen der mensen bekendgemaakt, zoals het nu door de Geest geopenbaard is aan zijn heilige apostelen en profeten: dat de heidenen in Christus Jezus medeërfgenamen zijn, medeleden en mededeelgenoten van de belofte’ (Ef. 3, 5-6).
Als we echter één lichaam vormen, niet alleen met elkaar maar ook met Christus - omdat Hij met zijn lichaam in ons gekomen is - hoe zijn we dan niet allen één met elkaar en met Christus? Christus is de band van de eenheid, omdat Hij tegelijk God en mens is.
In eenzelfde gedachtengang zeggen we aangaande onze geestelijke eenheid dat we als het ware versmolten worden met elkaar en met God, omdat we een en dezelfde Geest, namelijk de heilige Geest ontvangen. Weliswaar heeft ieder van ons zijn eigen bestaan en doet Christus zijn Geest en de Geest van zijn Vader in ieder van ons afzonderlijk wonen. Maar die Geest is één en onverdeeld; Hij houdt in zijn ene bestaan de Geest die over vele mensen verdeeld is, bijeen en maakt zo die veelheid in zichzelf tot een eenheid.
Zoals de kracht van het vlees van Christus de mensen die het ontvangen, tot één lichaam maakt, zo maakt de Geest van God die onverdeeld in allen woont, allen tot een geestelijke eenheid.
Daarom maant de heilige Paulus ons aan: ‘Beijvert u de eenheid van de Geest te behouden door de band van de vrede: één lichaam en één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot een en dezelfde hoop waarvoor uw roeping borg staat. Eén Heer, één geloof, één doop. Eén God en Vader van allen, die is boven allen en met allen en in allen’ (Ef. 4, 3-5). Omdat er één Geest in ons woont, is er maar één God en Vader, die door de Zoon met zich en met elkaar alle wezens verenigt die de Geest hebben ontvangen.
Zo wordt het ook duidelijk hoe we deelgenoten worden van de heilige Geest. We verzaken aan ons natuurlijk gedrag om eens en voor altijd de wetten van de Geest over ons te laten heersen; we verloochenen zodoende als het ware ons eigen leven en nemen de bovenaardse stijl aan van de heilige Geest. Kan men betwijfelen dat we daardoor ook een andere natuur krijgen en niet louter mensen meer zijn, maar kinderen van God en hemelse mensen, omdat we deel hebben gekregen aan Gods natuur?
Zo zijn we één in de Vader, de Zoon en de heilige Geest: één in wezen, maar ook één in een vrome levenshouding, één in de gemeenschap met het lichaam van Christus en de gemeenschap met de heilige Geest.