zaterdag 31 augustus 2019

Reusachtige paddestoel gevonden op de Kerkberg


Onderzoek wees uit dat deze paddestoel mogelijk geschikt zou zijn voor consumptie maar hij had een pikzwart innerlijk - een soort witgepleisterd graf (Matt, 23;37!) Hij verdween dus op de composthoop -want we zijn uiteraard ook zeer circulair al eeuwen voordat dat gemeengoed werd!

Onweer in aantocht op de Kerkberg


Lezingen H. Mis 22e zondag door het jaar C Want al wie zichzelf verheft, zal vernederd en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.”

Eerste lezing (Sir. 3,17-18.20.28-29)
Uit het boek Ecclesiasticus.
Mijn kind, als ge rijk zijt, blijf dan bescheiden,
en gij zult meer geliefd worden dan iemand, die geschenken uitdeelt.
Hoe meer aanzien ge hebt, des te meer moet ge u vernederen;
dan zult ge genade vinden bij God.
Want groot is de macht van de Heer,
maar Hij wordt geëerd door de nederigen.
Voor de kwaal van een hoogmoedige is er geen genezing,
want het kwaad wortelt in zijn hart.
Een verstandig mens overweegt gaarne spreuken,
en de wijze droomt van een aandachtig gehoor.

Tweede lezing (Hebr. 12,18-19.22-24a)
Uit de brief aan de Hebreeën.
Broeders en zusters,
bedenkt waar gij staat: gij zijt niet genaderd, zoals uw voorvaderen bij de Sinaï,
tot een tastbare berg en een laaiend vuur,
met duisternis, donderwolken en stormwind,
waar de trompet klonk en een stem werd gehoord
en die haar hoorden
smeekten, dat zij niet langer zou spreken.
Neen,
gij zijt genaderd tot de berg Sion en de stad van de levende God,
het hemelse Jeruzalem en de duizendtallen engelen,
de feestelijke en plechtige vergadering van de eerstgeborenen,
die in de hemel zijn ingeschreven,
gij zijt genaderd tot God, de rechter van allen,
en de geesten der rechtvaardigen,
die de voleinding bereikt hebben,
tot Jezus, de Middelaar van een nieuw verbond.

Evangelie (Lc. 14,1.7-14)
Jezus op een sabbat
het huis van een van de voornaamste Farizeeën binnenging
om er de maaltijd te gebruiken,
hielden zij Hem voortdurend in het oog.
Daar Hij opmerkte
hoe de genodigden de voornaamste plaatsen aan tafel uitzochten,
hield Hij hun de volgende gelijkenis voor:
“Wanneer gij door iemand op een bruiloft wordt genodigd,
ga dan niet aanliggen op de voornaamste plaats.
Het zou kunnen zijn
dat er door uw gastheer iemand is uitgenodigd,
die voornamer is dan gij,
en dat degene die u en hem genodigd heeft u komt zeggen:
Sta uw plaats aan hem af.
Dan zoudt ge vol schaamte de minste plaats moeten innemen.
Maar wanneer ge ergens genodigd wordt,
ga dan op de minste plaats aanliggen.
Als degene die u heeft uitgenodigd dan komt,
zal hij u zeggen: Vriend, ga wat hoger op.
Zo zal u eer te beurt vallen
in het oog van allen, die met u aanliggen.
Want al wie zichzelf verheft, zal vernederd
en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.”

En Jezus zei ook nog, nu tot zijn gastheer:
“Wanneer gij een middag- of avondmaal geeft,
nodig dan niet uw vrienden, broers en bloedverwanten uit
en ook geen rijke buren.
Het zou kunnen zijn, dat zij op hun beurt u uitnodigen
en dat gij het dus terugkrijgt.
Maar als ge een gastmaal geeft,
nodig dan armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit.
Gelukkig zult ge zijn,
omdat zij het u niet kunnen vergelden.
Het zal u vergolden worden
bij de opstanding van de rechtvaardigen.”

vrijdag 30 augustus 2019

Nieuwe rubriek: Christendom en kunst - Early Christian Art History



Het christendom heeft vanaf het begin tot op de dag van vandaag kunstenaars geïnspireerd in de beeldende kunst inclusief schilderkunst, muziek en literatuur. In het vervolg zal op het weblog van het klooster van tijd tot tijd aan dit onderwerp aandacht worden besteed - waarbij we ons ook verzekerd weten van steun van een oude, goede en zeer deskundige vriend van het klooster!

Lectio divina lingua latina Liturgia Horarum Ad Officium lectionis Hebdomada XXI per annum feria VI Convertimini ad me. Keert tot Mij terug





Lectio altera 

Ex Commentário sancti Hierónymi presbýteri in Ioélem

(PL 25, 967-968)

Convertimini ad me

Convertímini ad me in toto corde vestro, et ánimi pæniténtiam ieiúnio et fletu et plánctibus indicáte; ut nunc ieiunántes póstea saturémini, nunc flentes póstea rideátis, nunc plangéntes póstea consolémini. Et quia consuetúdinis est ut in trístibus atque advérsis scindátis vestes (quod et póntifex ad Dómini salvatóris crimen augéndum in Evangélio fecísse memorátur, et Paulum et Bárnabam audiéntes verba blasphémiæ légimus perpetrásse); idcírco ego præcípio vobis ut nequáquam scindátis vestiménta, sed corda quæ plena sunt peccátis, quæ instar útrium, nisi scissa fúerint, sponte rumpéntur. Cumque hoc fecéritis, redíte ad Dóminum Deum vestrum, quem vobis prióra peccáta aliénum fécerant; nec desperétis véniam, scélerum magnitúdine, quia magna peccáta magna delébit misericórdia.

Est enim benígnus et miséricors, malens pæniténtiam peccatórum quam mortem, pátiens et multus in misericórdia, qui non humánam imitátur impatiéntiam, sed longo témpore nostram præstolátur pæniténtiam; et præstábilis sive pænitens super malítiis, ut si nos egérimus super peccátis pæniténtiam, et ipsum pæníteat comminatiónis suæ et mala quæ comminátus est nobis non ínferat, nostræque mutatióne senténtiæ et ipse mutétur. Malítiam autem in hoc loco non contráriam virtúti debémus accípere, sed afflictiónem, iuxta illud quod álibi légimus: Súfficit diéi malítia sua. Et: Si est in civitáte malítia, quam Dóminus non fécerit.

Similitérque quia supra díxerat, benígnus et miséricors, pátiens et multus in misericórdia et præstábilis sive pænitens super malítiis, ne fórsitan magnitúdo cleméntiæ nos fáceret neglegéntes, ex persóna Prophétæ iungit et dicit: Quis scit si convertátur et ignóscat, et relínquat post se benedictiónem? Ego, inquit, hortor, quod meum est, ad pæniténtiam, et Deum ineffabíliter novi esse cleméntem, dicénte David: Miserére mei, Deus, secúndum magnam misericórdiam tuam, et secúndum multitúdinem miseratiónum tuárum dele iniquitátem meam. Sed quia profúndum divitiárum et sapiéntiæ et sciéntiæ Dei nosse non póssumus, senténtiam témpero et opto pótius quam præsúmo, dicens: Quis scit si convertátur et ignóscat? Quod ait quis, aut impossíbile aut diffícile sentiéndum est.

Sacrifícium et libámen Dómino Deo nostro; ut postquam déderit benedictiónem et nostra nobis peccáta donáverit, Deo hóstias offérre valeámus.

Tweede lezing
Uit de Commentaren op Joël van de H. Hiëronymus, priester
(PL 25, 967-968)

Keert tot Mij terug

Keert tot Mij terug met héél uw hart en bewijst de boetvaardigheid van uw ziel door vasten, geween en zuchten; om, nu vastend, daarna verzadigd te worden, om nu wenend, daarna te mogen lachen, om nu bedroefd, daarna getroost te worden. En omdat het tot het gebruik behoort dat men bij droefheid en tegenslag zijn klederen scheurt – (wat ook, volgens het Evangelie de hogepriester deed om de schuld te verzwaren van onze Heer, de Verlosser, en wat ook, zoals wij lezen, Paulus en Barnabas deden toen zij woorden van godslastering hoorden) – daarom geef ik u het bevel om in het geheel niet uw klederen te scheuren maar uw harten, die vol zonden zijn, en die als wijnzakken vanzelf openbarsten, wanneer ze niet gescheurd zijn. Als ge dit gedaan hebt, keert dan tot de Heer uw God terug, Hem hadden uw vroegere zonden tot een vreemde voor u gemaakt. Wanhoopt niet aan vergeving wegens de grootheid van uw misdaden want een grote barmhartigheid zal grote zonden vernietigen.

Hij toch is welwillend en barmhartig. Hij die liever het berouw van de zondaars ziet dan hun dood, die geduldig is en vol erbarming, die niet het menselijk ongeduld navolgt maar lange tijd op onze bekering wacht. Die verheven is boven het kwaad en er bedroefd over is. En als wij boetvaardigheid gedaan hebben voor onze zonden, spijt het Hem ons gedreigd te hebben en voert Hij niet de straffen uit, waarmee Hij gedreigd heeft. Boosheid moeten wij hier niet opvatten als de tegenstelling tot deugd maar als een droefenis naar wat we elders lezen: Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen leed. En: Of er in de stad verdriet heerst, die de Heer niet heeft beschikt.

Omdat we hierboven hebben gezegd dat Hij is: welwillend en barmhartig, geduldig en vol erbarmen en uitstijgend boven of bedroefd over de boosheid, heeft Hij – om te voorkomen dat de grootheid van zijn barnhartigheid ons zorgeloos zou maken - door de persoon van de Profeet eraan toegevoegd: Wie weet, of het Hem ook nu niet berouwt en Hij u een zegen laat? Hij wil zeggen: Ik maan u wat mij betreft tot boetvaardigheid en ik weet dat God onuitsprekelijk barmhartig is naar het woord van David: Erbarm U over mij volgens uw grote barmhartigheid, o God, en delg mijn misdaden uit naar uw grote ontferming. Maar omdat wij de diepte van de rijkdommen en de wijsheid en de kennis van God niet kunnen begrijpen zal ik mijn mening hierover matigen en wil ik hier liever wensen dan vooronderstellen door te zeggen: Wie weet of het Hem ook niet berouwt? Wat he bedoelt met ‘Wie’ is òf onmogelijk òf moeilijk te begrijpen.
Tot spijs of drankoffer voor de Heer uw God, opdat, nadat Hij zijn zegen gegeven heeft en ons onze zonden vergeven heeft, wij aan God offers zouden kunnen brengen.


donderdag 29 augustus 2019

29 augustus Marteldood Johannes de Doper



Martyrologium Romanum
Die 29 augusti
Memoria passionis sancti Ioannis Baptistæ, quem Herodes Antipas rex in arce Macheronti in carcere tenuit et in anniversario suo,  filia Herodiadis rogante, decollari præcepit; ideo, Præcursor Domini, sicut lucerna ardens et lucens, tam in morte quam in vita testimonium perhibuit veritati.
De gedachtenis van de marteldood van de heilige Johannes de Doper, die door koning Herodes Antipas gevangen werd gehouden in de burcht Macheron  en die op zijn bevel op de verjaardag n de koning zelf werd onthoofd op verzoek van de dochter van Herodias. Zo legde hij, de Voorloper van de Heer, als een lamp ontstoken om te verlichten, getuigenis af voor de waarheid zowel door zijn dood als door zijn leven.

Præfatio in Passione S. Ioannis Baptistæ, martyris

29 augustus

Præfatio
in Passione S. Ioannis Baptistæ, martyris

Marteldood van de H. Johannes de Doper
Vere dignum et iustum est, æquum et salutare,
nos tibi semper et ubique gratias agere: Domine, sancte Pater, omnipotens æterne Deus:
per Christum Dominum nostrum.

In cuius Præcursore beato Ioanne tuam magnificentiam collaudamus, quem inter natos mulierum honore præcipuo consecrasti.
Qui cum nascendo multa gaudia præstitisset, et nondum editus exsultasset ad humanæ salutis adventum, ipse solus omnium prophetarum Agnum redemptionis ostendit. Sed et sanctificandis etiam aquæ fluentis ipsum baptismatis lavit auctorem, et meruit fuso sanguine supremum illi testimonium exhibere.
Et ideo, cum cælorum Virtutibus, in terris te iugiter prædicamus, maiestati tuæ sine fine clamantes:
Sanctus, sanctus, sanctus.

Heilige Vader, machtige eeuwige God, om recht te doen aan uw heerlijkheid,
om heil en genezing te vinden zullen wij U danken, altijd en overal door Christus onze Heer.

Wij verheerlijken U omwille van zijn Voorloper Johannes, aan wie Gij onder de kinderen der mensen de hoogste eer bewezen hebt. Over zijn geboorte hebben velen zich verblijd.
Nog in de moederschoot sprong hij op van vreugde bij de komst van hem die deze wereld redden zal. Onder de profeten was er geen zo groot als hij: het Lam dat ons verlost heeft hij aangewezen; de Heer die het water heiligt en zelf ons allen doopt, ontving van hem het doopsel. Door zijn bloed te vergieten, heeft hij tot de dood van Hem getuigd.   Daarom met alle Engelen in de hemel verheerlijken wij U op aarde zolang er woorden zijn:
Heilig, heilig, heilig….                                                                                                                

29 augustus Liturgia Horarum Marteldood Johannes de Doper


29 augustus
Liturgia Horarum / Getijdengebed
Memoria van de Marteldood van de H. Johannes de Doper

Preek 23 van de heilige priester Beda de Eerbiedwaardige († 735)

De voorloper van Christus’ geboorte en dood.

De heilige voorloper van de geboorte van de Heer, van zijn prediking en zijn dood, heeft in zijn moedige strijd een schouwspel geboden, de hemelingen waardig. Zoals de Schrift zegt: ook al werd hij naar de mening van de mensen gestraft, hij was vervuld van één hoop, de onsterfelijkheid (vgl. Wijsh 3, 4). Terecht vieren wij jaarlijks op plechtige wijze de dag, die hij met het purper van zijn bloed heeft gesierd en door zijn marteldood voor ons tot een feestdag heeft gemaakt. Terecht eren wij in geestelijke vreugde de gedachtenis van deze man, die met zijn dood als martelaar zijn getuigenis voor de Heer heeft bezegeld.
Inderdaad lijdt het geen twijfel dat de heilige Johannes de Doper gevangenschap heeft doorstaan voor onze Verlosser, van wie hij vooraf getuigenis aflegde en voor wie Hij zijn leven heeft gegeven. Want ook al heeft de vervolger hem niet gevraagd Christus te verloochenen, maar alleen de waarheid te verzwijgen, hij is toch voor Christus gestorven.
Christus zelf heeft immers gezegd: ‘Ik ben de waarheid’ (Jo 14, 6). Omdat Johannes voor de waarheid zijn bloed vergoten heeft, is hij inderdaad voor Christus gestorven. 


 Van Christus’ geboorte, prediking en doopsel heeft hij getuigd, want hij is Hem voorafgegaan door zijn eigen geboorte, door zijn prediking en door de toediening van het doopsel; naar Christus’ lijden en dood heeft hij verwezen door eerst zelf te lijden en te sterven.
Zo’n groot man als deze bereikte zijn levenseinde door het vergieten van zijn bloed na een lange, smartelijke gevangenschap. Hij die de vrijheid van een bovenaardse vrede verkondigde, wordt door goddelozen in de gevangenis geworpen. Hij die gekomen is om te getuigen van het Licht en die terecht door Christus, het Licht zelf, een lamp, ontstoken om te verlichten, is genoemd, wordt opgesloten in een duistere kerker. Met zijn eigen bloed wordt hij gedoopt, aan wie het gegeven was de Verlosser van de wereld te dopen, de stem van de Vader boven Hem te horen en de genade van de heilige Geest op Hem te zien neerdalen. Maar voor mensen zoals Johannes viel het niet zwaar, ja voor hen was het veeleer licht en begerenswaardig, omwille van de waarheid tijdelijke kwellingen te verduren. Want zij wisten dat hun het loon wachtte van de eeuwige vreugde.
Zij verkozen, na het belijden van Christus’ naam, de dood - die toch al van nature onvermijdelijk dreigt - om vervolgens de zegeprijs te ontvangen van eeuwig leven. Terecht zegt dan ook de Apostel: ‘U is het door Christus gegeven, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden’ (Fil 1, 29). Daarom zegt hij dat het Christus’ gave is als de uitverkorenen voor Hem lijden, omdat - naar zijn eigen woorden - ‘het lijden van deze tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid waarvan ons de openbaring te wachten staat’ (Rom 8, 18).
(CCL 122, 354, 356-357)