Eerste lezing (Wijsh. 18,6-9)
Uit het boek Wijsheid.
De nacht van de uittocht uit Egypte
was aan onze voorvaderen tevoren aangekondigd.
Zo konden ze vol vreugde de vervulling verwachten
van de beloften waarop ze vertrouwden.
Zo kon uw volk ook uitzien naar de redding der rechtvaardigen
en de ondergang van hun vijanden.
De straf, die Gij onze vijanden deed ondergaan
werd voor ons, uitverkorenen, een zege.
Want de kinderen der vromen
hadden in stilte het offermaal gebruikt,
en zich met een heilige belofte verplicht,
dat ze gelijkelijk het goede zouden delen en de gevaren trotseren,
en daarom hadden de vromen reeds hun oude liederen aangeheven.
Tweede lezing (Hebr. 11,1-2.8-19)
Uit de brief aan de Hebreeën.
Broeders en zusters,
het geloof is een vaste grond van wat wij hopen,
het overtuigt ons van de werkelijkheid van onzichtbare dingen.
Om hun geloof zijn de oudsten met ere vermeld.
Door het geloof
heeft Abraham gehoor gegeven aan de roeping van God,
en ging hij op weg naar een land
dat bestemd was voor hem en zijn erfgenamen.
Door het geloof
heeft hij als vreemdeling vertoefd in het land dat hem beloofd was;
hij woonde er in tenten,
evenals Isaäk en Jakob, die dezelfde belofte erfden;
want hij zag uit naar de stad met de fundamenten,
waarvan God de ontwerper en de bouwer is.
Door het geloof heeft ook Sara,
ofschoon haar tijd al lang voorbij was,
de kracht tot vruchtbaarheid ontvangen,
want zij wist dat Hij die de belofte had gedaan,
zijn woord zou houden.
Daarom is dan ook aan één man,
en nog wel in zijn hoge ouderdom,
een nageslacht gegeven,
talrijk als sterren aan de hemel,
ontelbaar als de zandkorrels aan het strand van de zee.
In het geloof zijn allen gestorven
zonder te hebben ontvangen wat hun beloofd was.
Zij hebben het heil alleen uit de verte gezien en begroet.
Zij hebben zichzelf vreemdelingen en passanten op aarde genoemd.
Wie zo spreken, geven duidelijk te kennen,
dat zij op zoek zijn naar een vaderland.
Hadden zij heimwee gehad naar het land van hun herkomst,
dan hadden zij gemakkelijk kunnen terugkeren,
maar hun verlangen ging uit naar een beter vaderland,
het hemelse.
Daarom schaamt God zich niet hun God genoemd te worden,
want Hij heeft voor hen een stad gebouwd.
Door het geloof heeft Abraham,
toen hij op de proef gesteld werd,
Isaäk ten offer gebracht.
Hij, die de beloften had ontvangen,
stond op het punt zijn enige zoon te offeren,
de zoon van wie hem gezegd was:
“Alleen zij die van Isaäk afstammen,
zullen gelden als uw nageslacht.”
Want Abraham was ervan overtuigd,
dat God zelfs de macht heeft om doden ten leven te wekken;
en uit de dood heeft hij, om zo te zeggen
zijn zoon ook teruggekregen.
Evangelie (Lc. 12,32-48)
Uit het heilig evangelie van onze Heer Jezus Christus volgens Lucas.
In die tijd zei Jezus tot zijn leerlingen:
“Weest niet bevreesd, kleine kudde;
het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te schenken.
Verkoopt uw bezittingen en geeft aalmoezen;
verschaft u beurzen, die niet verslijten,
en verwerft een onuitputtelijke schat in de hemel,
waar geen dief komt en geen mot hem bederft.
Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
Houdt uw lendenen omgord en de lampen brandend!
Gedraagt u als mensen,
die wachten op de terugkomst van hun heer,
die naar de bruiloft is
om, als hij aankomt en klopt, hem aanstonds open te doen.
Gelukkig de dienaars,
die de heer bij zijn komst wakende zal vinden.
Voorwaar, Ik zeg u:
Hij zal zich omgorden
en hij zal hen aan tafel nodigen
en langs hen gaan om te bedienen.
Al komt hij ook in de tweede of de derde nachtwake,
gelukkig die dienaars, die hij zo aantreft.
Begrijpt dit wel:
als de eigenaar van het huis wist
op welk uur de dief zou komen,
zou hij niet laten inbreken in zijn huis.
Weest ook gij bereid,
omdat de Mensenzoon komt
op het uur waarop gij het niet verwacht.”
Petrus vroeg Hem nu:
“Heer, bedoelt Gij deze gelijkenis voor ons of voor iedereen?”
De Heer sprak:
“Wie zou die trouwe en verstandige beheerder wel zijn,
die de heer over zijn dienstvolk zal aanstellen
om hun op de gestelde tijd hun rantsoen koren te geven?
Gelukkig de knecht,
die de heer bij zijn aankomst daarmee bezig vindt.
Waarlijk, Ik zeg u:
Hij zal hem aanstellen over alles wat hij bezit.
Maar zegt die knecht bij zichzelf:
Mijn heer blijft nog wel een poosje weg,
en begint hij de knechten en dienstmeisjes te slaan,
en gaat hij zich te buiten aan spijs en drank,
dan zal de heer van die knecht komen
op een dag, dat hij hem niet verwacht
en op een uur, dat hij niet kent;
en hij zal hem met het zwaard straffen
en hij zal hem zo het lot doen ondergaan van de ontrouwen.
De knecht, die de wil van zijn heer kende,
maar geen beschikkingen trof noch handelde volgens diens wil,
zal zwaar getuchtigd worden.
Wie echter in onwetendheid
dingen heeft gedaan, die tuchtiging verdienen,
zal slechts licht gestraft worden.
Van ieder aan wie veel is gegeven, zal veel worden geëist;
en van hem aan wie veel is toevertrouwd,
zal des te meer worden gevraagd.”