Lezingen van het Lezingenofficie
Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli
(1420-1497)
Eerste lezingUit de Tweede brief van de apostel Paulus aan de Korintiërs 3,7-4,6
De glorie van het Nieuwe Verbond door Christus verspreid
Wanneer wat de dood bracht en met letters in steen werd gegrift, al met zo veel luister verscheen dat het volk van Israël niet naar Mozes kon kijken door de stralende glans op zijn gezicht – een glans die verdween –, zal dan wat de Geest brengt niet nog groter luister hebben? Wanneer wat tot veroordeling leidt al met luister is bekleed, dan is wat tot vrijspraak leidt dat des te meer. De luister van toen is niets in vergelijking met de overweldigende luister van nu. Wanneer wat verdwijnt al luister bezit, geldt dat des te meer voor wat blijft. Dit is onze hoop, en daarom handelen we in alle openheid en zijn we niet als Mozes, die zijn gezicht met een sluier bedekte, zodat de Israëlieten niet konden zien dat de glans verdween. Hun denken verstarde, en dezelfde sluier ligt tot op de dag van vandaag over het oude verbond wanneer het voorgelezen wordt. Hij wordt alleen in Christus weggenomen. Tot op de dag van vandaag ligt er een sluier over hun hart, telkens als de wet van Mozes wordt voorgelezen. Maar telkens als iemand zich tot de Heer wendt, wordt de sluier weggenomen. Welnu, met de Heer wordt de Geest bedoeld, en waar de Geest van de Heer is, daar is vrijheid. Wij allen die met onbedekt gezicht de luister van de Heer aanschouwen, zullen meer en meer door de Geest van de Heer naar de luister van dat beeld worden veranderd.
Omdat God ons in zijn barmhartigheid deze taak gegeven heeft, verzaken wij onze plicht niet. Integendeel, we hebben ons afgekeerd van heimelijke lafheid: we gaan niet sluw te werk, vervalsen het woord van God niet, maar maken de waarheid openlijk bekend. Zo bevelen we ons ten overstaan van God aan bij ieders geweten. Wanneer er dan toch nog een sluier ligt over het evangelie dat wij verkondigen, geldt dit alleen voor hen die verloren gaan: de ongelovigen, van wie de gedachten door de god van deze wereld zijn verblind, waardoor ze het licht van het evangelie niet kunnen zien, de luister van Christus, die het beeld van God is. Wij verkondigen niet onszelf, wij verkondigen dat Jezus Christus de Heer is en dat wij omwille van hem uw dienaren zijn. De God die heeft gezegd: ‘Uit de duisternis zal licht schijnen,’ heeft in ons hart het licht doen schijnen om ons te verlichten met de kennis van zijn luister, die afstraalt van het gezicht van Jezus Christus.
Tweede lezing
Uit een preek over de Gedaanteverandering des Heren, van Anastasius Sinaïta, bisschop
Het is ons goed hier te zijn
Dit mysterie heeft Jezus zijn leerlingen geopenbaard op de berg Thabor. Want nadat Hij, onder hen wandelend, gesproken had over zijn Rijk en over zijn tweede komst in heerlijkheid, om hen, die misschien nog niet voldoende zeker waren van wat Hij over zijn Rijk had voorzegd, tenslotte op de allerzekerste manier tot in het diepst van hun hart daarvan te overtuigen. En opdat zij door wat zij nu meemaken in het toekomstige gebeuren zouden geloven, toonde Hij hun op wonderbare wijze de goddelijke openbaring op de berg Thabor, als een voorafbeelding van het Rijk der hemelen. Alsof Hij kortweg dit wilde zeggen: ‘Om te voorkomen, dat er onder u een tijd van ongeloof zou ontstaan, daarom nu terstond zeg Ik u: Voorwaar, er zijn er onder de hier aanwezigen, die de dood niet zullen ervaren voordat zij de Mensenzoon zullen zien komen in de glorie van zijn Vader’.
Om aan te tonen, dat de macht van Christus overeenkomt met zijn Wil, voegt de Evangelist eraan toe: Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jacobus en Johannes met Zich mee en bracht hen boven op een hoge berg. Hij werd voor hun ogen van gedaante veranderd, zijn gelaat begon te stralen als de zon en zijn kleed werd glanzend als sneeuw. Opeens verschenen Mozes en Elias, die zich met Hem onderhielden.
Dit zijn de wonderen van het huidige feest, dat is voor ons het heilzame mysterie, dat nu op de berg vervuld is. Want tegelijk brengt zowel de dood van Christus als zijn feest ons nu te samen. Om derhalve tot in het diepst van deze onuitsprekelijke en heilige mysteriën te kunnen doordringen tegelijk met de daartoe uitgekozen door God geïnspireerde leerlingen, moeten wij naar die goddelijke en heilige stem luisteren, die ons vanuit den hoge, vanaf de bergtop zonder ophouden samenroept.
Daarheen moeten wij ons haasten – vol moed zeg ik – zoals Jezus, die hier in de hemel onze Leider en V trekken heeft gekregen, wij naar zijn beeld zijn gevormd, en voor altijd van gedaante veranderd, zoals Hij zelf, deelgenoot geworden aan de goddelijke natuur en tot het hoogste toegankelijke.
Laten wij daarheen snellen, vol vuur en blijdschap, en laten wij tot in het binnenste van de wolk doordringen, geworden als Mozes en Elias, of als Jacobus en Johannes. Wees zoals Petrus, weggevoerd in het goddelijk visioen en in de verschijning, omgevormd door die heerlijke Gedaanteverandering, verheven uit de wereld, ontrukt aan de aarde. Laat het vlees achter u, verlaat de schepping en keer u naar de Schepper, tot Wie Petrus in verrukking uitriep: Heer, het is goed voor ons hier te zijn. Zeker, Petrus, het is voor ons werkelijk goed hier te zijn met Jezus en hier voor altijd te blijven. Wat is er gelukkiger, wat grootser, wat voortreffelijker dan met God te zijn, aan Hem gelijkvormig te worden, in het Licht bevonden te worden? Eenieder van ons, die God in zich heeft en in zijn goddelijk beeld is herschapen, kan zonder twijfel ook met vreugde uitroepen: Het is voor ons goed hier te zijn, waar alles licht is, waar vreugde is en zaligheid en blijdschap, waar alles in het hart rustig is, sereen en heerlijk, waar (Christus) onze God wordt aanschouwd. Daar waar Hij met de Vader zijn verblijf vestigt en daar aankomend zegt: Vandaag is dit huis heil ten deel gevallen; waar met Christus schatten zich ophopen van eeuwige goederen; waar de eerstelingen en de afbeeldingen van de toekomstige eeuwen als in een spiegel worden weergegeven.
(Nn. 6-10 Mélanges d’archéologie et d’histoire 67 [1955], 241-244)