Eerste lezing (Sir. 3,17-18.20.28-29)
Uit het boek Ecclesiasticus.
Mijn kind, als ge rijk zijt, blijf dan bescheiden,
en gij zult meer geliefd worden dan iemand, die geschenken uitdeelt.
Hoe meer aanzien ge hebt, des te meer moet ge u vernederen;
dan zult ge genade vinden bij God.
Want groot is de macht van de Heer,
maar Hij wordt geëerd door de nederigen.
Voor de kwaal van een hoogmoedige is er geen genezing,
want het kwaad wortelt in zijn hart.
Een verstandig mens overweegt gaarne spreuken,
en de wijze droomt van een aandachtig gehoor.
Tweede lezing (Hebr. 12,18-19.22-24a)
Uit de brief aan de Hebreeën.
Broeders en zusters,
bedenkt waar gij staat: gij zijt niet genaderd, zoals uw voorvaderen bij de Sinaï,
tot een tastbare berg en een laaiend vuur,
met duisternis, donderwolken en stormwind,
waar de trompet klonk en een stem werd gehoord
en die haar hoorden
smeekten, dat zij niet langer zou spreken.
Neen,
gij zijt genaderd tot de berg Sion en de stad van de levende God,
het hemelse Jeruzalem en de duizendtallen engelen,
de feestelijke en plechtige vergadering van de eerstgeborenen,
die in de hemel zijn ingeschreven,
gij zijt genaderd tot God, de rechter van allen,
en de geesten der rechtvaardigen,
die de voleinding bereikt hebben,
tot Jezus, de Middelaar van een nieuw verbond.
Evangelie (Lc. 14,1.7-14)
Jezus op een sabbat
het huis van een van de voornaamste Farizeeën binnenging
om er de maaltijd te gebruiken,
hielden zij Hem voortdurend in het oog.
Daar Hij opmerkte
hoe de genodigden de voornaamste plaatsen aan tafel uitzochten,
hield Hij hun de volgende gelijkenis voor:
“Wanneer gij door iemand op een bruiloft wordt genodigd,
ga dan niet aanliggen op de voornaamste plaats.
Het zou kunnen zijn
dat er door uw gastheer iemand is uitgenodigd,
die voornamer is dan gij,
en dat degene die u en hem genodigd heeft u komt zeggen:
Sta uw plaats aan hem af.
Dan zoudt ge vol schaamte de minste plaats moeten innemen.
Maar wanneer ge ergens genodigd wordt,
ga dan op de minste plaats aanliggen.
Als degene die u heeft uitgenodigd dan komt,
zal hij u zeggen: Vriend, ga wat hoger op.
Zo zal u eer te beurt vallen
in het oog van allen, die met u aanliggen.
Want al wie zichzelf verheft, zal vernederd
en wie zichzelf vernedert, zal verheven worden.”
En Jezus zei ook nog, nu tot zijn gastheer:
“Wanneer gij een middag- of avondmaal geeft,
nodig dan niet uw vrienden, broers en bloedverwanten uit
en ook geen rijke buren.
Het zou kunnen zijn, dat zij op hun beurt u uitnodigen
en dat gij het dus terugkrijgt.
Maar als ge een gastmaal geeft,
nodig dan armen, gebrekkigen, kreupelen en blinden uit.
Gelukkig zult ge zijn,
omdat zij het u niet kunnen vergelden.
Het zal u vergolden worden
bij de opstanding van de rechtvaardigen.”