Lectio altera
Ex Tractátu
Theodoréti Cyrénsis epíscopi De incarnatióne Dómini
(Nn. 26-27: PG 75, 1466-1467)
Tweede lezing
Uit het
tractaat over de menswording van de Heer, door Theodoretus van Cyrus, bisschop
(Nn. 26-27: PG 75, 1466-1467)
Ik zal hun ontrouw genezen
Met vrije wil ging Jezus het
lijden, waarvan over Hem geschreven stond, tegemoet. Dikwijls voorzegde Hij het
zijn leerlingen. Petrus, die heel ongaarne die aankondiging van dat lijden
aanhoorde, werd zelfs streng berispt, terwijl Jezus tenslotte aantoonde, dat
het heil van de wereld door zijn lijden moest komen. Daarom bood Hij Zichzelf
aan degenen, die Hem tegemoet traden aan, met de woorden: Ik ben het, die gij zoekt. Toen Hij beschuldigd werd, antwoordde
Hij niet en toen Hij zich kon verbergen, wilde Hij dit niet. Toch week Hij bij
andere gelegenheden niet zelden uit, als men Hem met hinderlagen wilde zoeken.
Hij weende bovendien over
Jeruzalem, dat door haar ongeloof de ondergang tegemoet ging, en voorspelde
uiteindelijk de ondergang van de eens zo beroemde tempel. Geduldig ook verdroeg
Hij het, dat Hij in het gelaat werd geslagen door een dubbel-slaafse mens. Met
kaakslagen onteerd, bespuwd, gescholden, gekweld, gegeseld, tenslotte aan het
kruis geslagen, duldde Hij het, dat aan beide zijden rovers in zijn
terechtstelling deelden. Hij werd onder de moordenaars en misdadigers gerekend.
Hij nam azijn en gal uit de hysopstengel tot Zich. In plaats van toegejuicht te
worden met palmtakken werd Hij met doorntakken gekroond, met een purperen kleed
bespot en met een rietstok geslagen. Zijn zijde werd met een lans doorstoken en
tenslotte werd Hij in het graf gelegd.
Dat nu heeft Hij verduurd,
omdat Hij ons heil wilde bewerken. Want zij, die de zonde hadden gediend, waren
schuldig geworden aan de straf voor de zonde. Daarom onderging Hij – die vrij
was van alle zonde en die de weg van alle gerechtigheid was gegaan – de straf
voor de zondaars, terwijl Hij door zijn kruis de uitspraak van de oude vloek
vernietigde. Want Christus, zegt
Paulus, heeft ons vrijgekocht van de
vloek der wet door Zelf voor ons een vloek te worden, want er staat geschreven:
Vervloekt is ieder die hangt aan het hout; en door zijn doornenkroning
maakte Hij een eind aan de straf van Adam. Want na zijn zonde had deze gehoord:
Vervloekt is de aarde om uw werken:
distels en doornen zal zij u voortbrengen.
Door de gal nam Christus de
bitterheid en de last van het sterfelijk en lijdzaam mensenleven in Zich op.
Door de azijn nam Hij zelf de verslechtering van de mens op Zich en schonk hem
de ommekeer naar het goede. Zijn purperen gewaad duidde op zijn Rijk. Door de
rietstok gaf Hij de zwakheid en broosheid te kennen van de duivelse macht. Bij
de kaakslag openbaarde Hij onze vrijheid door Zelf de beledigingen, verwijten
en slagen te dulden, die zij hadden verdiend.
Zijn zijde werd geopend als
bij Adam, niet om er een vrouw uit te doen voortkomen, die door haar misleiding
de dood veroorzaakte. Maar de zijde van Christus bracht de levensbron voort,
die met een tweevoudige stroom aan de wereld het leven schonk. De ene stroom
vernieuwt ons in het Doopsel en bekleedt ons met een onsterfelijk gewaad, de
andere voedt ons als kinderen aan de goddelijke maaltijd, zoals melk kleine
kinderen voedt.