zaterdag 7 december 2019

Lezingenofficie 2e zondag van de Advent Liturgia Horarum

Lezingen van het Lezingenofficie



 Augustinus leest Paulus, fresco van Benozzo Gozzoli (1420-1497)

Eerste lezing
Uit het Boek van de Profeet Jesaja
(22, 8-23)
Tegen de hoogmoed van Jeruzalem en van Sebna

Toen nam hij Juda’s beschutting weg. Op die dag inspecteerden jullie de wapens in het Woud van de Libanon. Jullie ontdekten hoeveel bressen er in de muren van de Davidsburcht waren. Het water van het onderste waterbekken sloegen jullie op. Jullie bekeken welke huizen in Jeruzalem afgebroken konden worden om de stadsmuur te versterken. En ten slotte legden jullie tussen de muren een reservoir aan voor het water van het oude waterbekken. Maar jullie hadden geen oog voor de maker van dat alles; hem die alles lang tevoren schiep hebben jullie veronachtzaamd. Op die dag heeft God, de Heer van de hemelse machten, jullie opgeroepen tot weeklacht en rouw; jullie moesten je kaalscheren en een rouwkleed aantrekken. Maar jullie maakten plezier en vierden feest. Jullie slachtten koeien, schapen en geiten, jullie deden je te goed aan vlees en wijn. ‘Laten we eten en drinken, want morgen sterven we.’ Dit heeft de Heer van de hemelse machten tegenover mij verklaard: ‘Dit wangedrag wordt jullie, zolang je leeft, onder geen beding vergeven – zegt God, de Heer van de hemelse machten.’ God, de Heer van de hemelse machten, zei tegen mij: ‘Ga naar Sebna, die beheerder van het paleis, en zeg: “Wat komt u hier doen? Welke voorouders hebt u hier, dat u hier voor uzelf een graf hebt uitgehouwen?”’ (Sebna had namelijk hoog in de rotsen een laatste rustplaats voor zichzelf uitgehouwen.) ‘“Met een krachtige worp zal de Heer u wegwerpen, hoe geweldig u ook bent. Hij pakt u op, wikkelt u ineen tot een bal en werpt u naar een uitgestrekt land. Dáár zult u sterven, daarheen zullen uw praalwagens gaan. U bent een schande voor het huis van uw meester. Daarom ontneem ik u uw ambt en beroof u van uw post. Op die dag zal ik mijn dienaar Eljakim, de zoon van Chilkia, ontbieden. Ik zal hem met uw gewaad kleden en hem uw gordel omdoen; uw macht draag ik aan hem over. Hij zal als een vader zijn voor de inwoners van Jeruzalem en het volk van Juda Ik zal hem de sleutel overhandigen van het huis van David; wanneer hij opendoet, kan niemand sluiten, wanneer hij sluit, kan niemand openen. Ik zal hem bevestigen, als een pin in stevige grond; voor zijn familie zal hij als een erezetel zijn.’”


Tweede lezing
Uit het commentaar van Eusebius, bisschop van Cæsarea († 339), op de profeet Jesaja
(Cap. 40: PG 24, 366-367)
Een stem die roept in de woestijn
‘Een stem roept in de woestijn: bereid de weg des Heren, maak de paden van onze God recht’ (Jes. 40, 3). Jesaja verklaart duidelijk dat de voorspelling niet in Jeruzalem, maar in de woestijn zal vervuld worden. Het gaat hier over het feit dat heel de mensheid de glorie des Heren zal aanschouwen en Gods redding zal kennen.
Deze profetie ging volgens de geschiedenis woordelijk in vervulling toen Johannes de Doper Gods heilvolle komst verkondigde in de woestijn van de Jordaan, waar Gods redding inderdaad aanschouwd werd. Want op dat ogenblik werd Christus zelf in zijn glorie door allen gekend. Na zijn doopsel openden zich de hemelen en de heilige Geest daalde neer in de gedaante van een duif en bleef op Hem rusten. Toen weerklonk de stem van de Vader om te getuigen over de Zoon: ‘Dit is mijn Zoon, de Uitverkorene, luistert naar Hem’ (Lc. 9, 35).
Dit werd gezegd omdat God in de woestijn zou komen die van oudsher ontoegankelijk was. Alle heidenen waren immers als een woestijn: zonder kennis van God, en ontoegankelijk voor de rechtvaardigen en de profeten van God.
Daarom klinkt de oproep de weg te bereiden voor Gods woord en het onbegaanbare en ruwe pad te effenen, zodat onze God het bij zijn komst zou kunnen bewandelen. ‘Bereid de weg des Heren’: dit betekent de prediking van de blijde en troostvolle boodschap dat Gods redding bekend zal worden aan alle mensen.
‘Klim op een hoge berg, met uw boodschap van vreugde, gij Sion. Verhef met kracht uw stem, gij Jeruzalem, bode van vreugde’ (Jes. 40, 9). Deze woorden sluiten zeer goed aan bij de betekenis van het voorafgaande. Terecht maken zij melding van vreugdeboden of evangelisten en verkondigen zij de komst van God onder de mensen, nadat er eerst sprake geweest is van de stem die roept in de woestijn. Want inderdaad, na de profetie over Johannes de Doper volgt de vermelding van de vreugdeboden van de Heiland.
Wat is Sion anders dan wat eerder Jeruzalem genoemd wordt? Immers, dat is de berg waarop de volgende Schriftplaats doelt: ‘Dit is de berg Sion, die Gij U als woonplaats hebt gekozen’ (Ps. 74 (73), 2). In dezelfde zin spreekt de Apostel: ‘Gij zijt genaderd tot de berg Sion’ (Heb. 12, 22). Of wordt hiermee misschien het koor der apostelen bedoeld dat uit het oude volk der besnijdenis werd gekozen?

Het is immers dit Sion en Jeruzalem dat de redding Gods ontvangen heeft. Dit Sion en Jeruzalem staat hoog verheven op de berg van God; dit betekent: op zijn eniggeboren Woord. Aan Sion en Jeruzalem beveelt God deze hoge berg te beklimmen en het heilbrengende woord te verkondigen. Wie is het die deze blijde boodschap verkondigt? Is het niet het koor der vreugdeboden of evangelisten? Wat betekent het de blijde boodschap te verkondigen? Dat wil zeggen: aan alle mensen - te beginnen bij de steden van Juda - de komst van Christus op aarde te melden.