dinsdag 31 december 2019

Oratio super munera - Gebed over de gaven Hoogfeest Heilige Maria, Moeder van God

Reeks “Oratio super munera - Gebed over de gaven”
Hoogfeest Heilige Maria, Moeder van God
Octaafdag van Kerstmis
Christus ontvangt brood en wijn voor de H. Eucharistie
I n l e i d i n g
Schenk ons ook de vreugde van de voltooiing.
De oratio super munera van vandaag verwijst naar het begin, het begin van het Goede en het begin van de Verlossing. Een waarschijnlijk motief om de oorspronkelijke oratio post communionem van het laat zesde eeuwse Leonianum als oratio super munera in het misformulier van 1 januari, het begin van een  nieuw burgerlijk jaar in het Romeinse Missaal van paus Paulus VI te plaatsen, is de referentie naar twee begrippen die een begin uitdrukken:  inchoas en initiis.
Door een tekstinterpolatie wordt de jubel van het begin nochtans ook op het hoogfeest van de Moeder Gods betrokken.
Het Lewis & Short Dictionary geeft bij het lemma “initium” naast gewone betekenissen als “begin, aanvang” ook “geheime sacrale ritus, heilige mysteries”, waartoe in vroeger tijden alleen christenen werden toegelaten die de initiatie-sacramenten hadden ontvangen, respectievelijk het H. Doopsel, H. Vormsel en de H. Eucharistie.
De context van deze oratie is: a) de octaafdag van Kerstmis met het hoogfeest van de Moeder van God, met de focus op Maria, als Moeder van Jezus, God en Mens, en ook als Moeder van zijn Kerk, van ons, de lidmaten van het Mystiek Lichaam van Christus en bovendien b) al het goede dat God ons geeft (zoals de priester bij de offeranderitus “Uit Uw milde hand hebben wij het brood en de beker ontvangen, aan U dragen wij op de vruchten van de aarde en het werk van onze handen”). Deze gaven worden door de handeling en de woorden van de priester getransformeerd (“maak het voor ons tot bron van eeuwig leven”) tot Lichaam en Bloed van Christus. Bij God begint al het goede. Hij heeft ons nodig om met Zijn plan mee te werken en Hij voltooit alles tot voordeel van ons en tot Zijn Heerlijkheid.
T e k s t
Missale Romanum - 1970
Deus, qui bona cuncta inchoas benignus et perficis,
da nobis, de sollemnitate sanctae Dei Genetricis laetantibus,
sicut de initiis tuae gratiæ gloriamur,
ita de perfectione gaudere.
Altaarmissaal Nederlandse Kerkprovincie – 1979
God, al het goede begint bij U en Gij brengt het tot voltooiing.
Op dit feest van de heilige Moeder van God herdenken wij met blijdschap
het begin van de verlossing.
Wij bidden U: schenk ons ook de vreugde van de voltooiing.
Werkvertaling
God, die liefdevol al het goede begint en voltooit,
Geef ons, die zich verheugen over het hoogfeest van de heilige Moeder van God,
zoals wij roemen op de aanvang van Uw genadegaven,
ons [ook] te verheugen over de voltooiing ervan.

L i t u r g i s c h e  a n t e c e d e n t e n

De oratio super munera (super oblata, secreta) was niet opgenomen in het preconciliaire Romeinse Missaal, maar heeft een voorloper in het oude Sacramentarium van Verona, 1006 (Leonianum), Kapittelbibliotheek LXXXV: tweede helft van de 6e eeuw, waarin een verzameling van oraties voor de maand september is vervat bestemd voor de wijding van bisschoppen (“in natale episcoporum”).
Dat is vermoedelijk de reden waarom de oratie de offergaven niet noemt. Voor een gebed over offergaven is dit nogal bijzonder. Met het oog op het Mariafeest werd de oorspronkelijke tekst uitgebreid met de inlassing “de sollemnitate sanctæ Dei Genetricis laetantibus”.
S t r u c t u u r a n a l y s e 
1. Deus, qui bona cuncta inchoas benignus et perficis,
2. da nobis, de sollemnitate sanctæ Dei Genetricis lætantibus,
3. sicut de initiis tuæ gratiæ gloriamur,
4. ita de perfectione gaudere.
De tekst van de oratie is eenvoudig opgebouwd en bestaat uit één enkele hoofdzin met enkele bijzinnen.
Ad 1 
Deus, [o] God, anaklese in de vocativusvorm aan de spits van de oratie, gevolgd door een relatieve bijzin (qui) waarin de eigenschappen en hoedanigheden van God: dat Hij aan het begin van al het goede staat en dit ook volmaakt voltooit, worden geroemd. De relatieve bijzin staat in de indicativusvorm die een feitelijkheid uitdrukt: het is de ervaring van de gelovige, in vertrouwen biddende mens. De onvoltooid tegenwoordige tijd wijst tevens op een ervaring die steeds actueel blijft.
Het prædicaat (gezegde) in de openingsregel omvat twee verba: inchoas, 2e pers. enkelvoud van inchoo, inchoavi, inchoatum, iets beginnen, aanvangen wat later voltooid, afgewerkt zal worden en perficis, 2e pers. enkelvoud van perficere, perfeci, perfectum:  gereedmaken, voleinden,tot stand brengen, verwezenlijken. Van het participium perfecti passivi is het “Nederlandse” begrip perfect en van het Latijnse substantivum perfectio (r. 4) perfectie.  afgeleid. De tweede vorm van de stamtijden in het Latijn, in dit geval perfeci, wordt het perfectum genoemd, de voltooid tegenwoordige tijd.
Benignus, welwillend, liefdevol, maar ook rijkelijk gevend: prædicatieve bepaling (gezegdebepaling) bij het relativum qui met Deus als antecedent en naar inhoud gekoppeld aan zowel inchoas als perficis.
Cuncta bona, alle goede dingen, al het goede – object in twee congruerende accusativusvormen  van de adiectiva cunctus, -a, - um en bonus, - a, - um, die als substantiva  zijn gebruikt.
Ad 2
Da, geef – gezegde, dat de bede inleidt, in de imperativusvorm, gevolgd door de bijwoordelijke bepaling nobis (dativus commodi, van voordeel of begunstigde). De tekst vervolgt met de bijzin de sollemnitate sanctæ Dei Genetricis lætantibus, [geef] ons, die zich verheugen over het hoogfeest van de heilige Moeder van God. Deze bijzin geeft nadere uitleg over het antecedent nobis waarbij het participium præsentis  meervoud lætantibus congrueert met nobis. Het zinsdeel de…Genetricis is een bijwoordelijke bepaling, gevormd door de ablativusvorm sollemnitate, gedicteerd door het præpositum de en nader toegelicht door de drie congruerende genitivusvormen sanctæ Dei Genetricis (genitivus explicativus).  
Ad 3 en 4
Had  in r. 1-2 de jubel van het begin in ieder geval betrekking op het hoogfeest van de Moeder Gods, nu richt de blik zich verder op de vreugde van de voltooiing, die  vandaag begint gericht op het einde van het nieuwe jaar, maar uiteindelijk gericht op de overstijgende vreugde bij het eschatologische [einde bij het einde der tijden]. Het Altaarmissaal van de Nederlandse Kerkprovincie interpreteert het begin van de door God geschonken genade in r. 3 als het begin van de Verlossing en spreekt verder over de vreugde van de voltooiing. In deze benadering omspant de oratie inderdaad heel het goddelijk heilswerk vanaf de schepping die goed was, [de zondeval met daarna] Gods belofte, het concreet in de geschiedenis binnentreden van de Verlosser (de Menswording zoals wij nu vieren met Kerstmis] zijn lijden, sterven, verrijzen, hemelvaart, zending van de H. Geest en voltooiing op het einde der tijden. Dat dit uiteindelijk alles met vreugde te maken heeft, daarop wijzen de begrippen: lætantibus (r. 2), gloriamur (r. 3) en gaudere (r. 4). In de vertaling van het Nederlandse Altaarmissaal is het vreugde-accent minder krachtig weergegeven.
Regel 3 en 4 bevatten een sicut … ita constructie: twee comparatieve (vergelijkende) bijzinnen waarvan de eerste in de indicativus staat (gloriamur), vanwege een feitelijke actualiteit, en de tweede in de infinitivus (gaudere) vanwege de ligging in de toekomst en de zekerheid van feitelijke vervulling door God te worden verhoord.
De vergelijkende bijzinnen kunnen als object worden gezien van de bede: da nobis.
De initiis tuæ gratiæ, bijwoordelijke bepaling, samengesteld uit de ablativusvorm initiis, bepaald door het præpositum de, en nader gespecificeerd door twee congruerende genitivusvormen.
De perfectione, bijwoordelijke bepaling in de ablativusvorm bij het verbum gaudere, eveneens bepaald door het voorzetsel de.

S t i j l f i g u r e n

Sierlijk Latijn kenmerkt deze oratie.
Het  drievoudig herhaalde gebruik van het woord “de” (repetetio) hamert op de oorzaken van de vreugde.
Alliteratie van medeklinkers in regel 1 (bona – benignus) en in regel 3 (gratiae gloriamur).

V o c a b u l a r i u m

Vandaag een enkel woord over het Latijnse begrip “gloriari” dat letterlijk “(zich be)roemen op” betekent. De associatie met de Brieven van de H. Paulus is evident: hij kent het “zich beroemen op” als een “ roemen op de Heer”: “Wij mogen zelfs roemen op God door Jezus Christus, onze Heer” (Rom 5, 11). “Op niets anders wil ik roemen dan op het Kruis van onze Heer Jezus Christus, waardoor de wereld voor mij is gekruisigd en ik voor de wereld” (Gal 6, 14). Om dit roemen gaat het dan ook in de liturgie telkens waanneer dit woord gebezigd wordt en dat is dikwijls het geval. Het zijn de weldaden van God, waarop de biddende Kerk roemt: “de perceptis beneficiis non in nobis, sed in tuo nomine gloriari” – aangaande de ontvangen weldaden niet op ons, maar op uw Naam te roemen” zegt het Sacramentarium Leonianum (509). Aldus beschouwd is het  “roemen” een lofprijzing op God. Dit “gloriari” is nauw verwant aan “gratulari”, een uitdrukking voor het vreugdevol danken: de begiftigde roemt en dankt om hetgeen hij heeft mogen ontvangen.
C o m m e n t a a r

In deze oratie wordt in weinig woorden veel aan de orde gesteld. Ten eerste, de priester erkent dat alle goede dingen hun begin in God hebben.  Wij zijn als Zijn instrumenten daarbij daadwerkelijk betrokken, maar Hij is degene die ons werk als instrumenten tot een goede voltooiing brengt: door ons voltooit God het goede. 
In de oratie vragen we God 1) te geven dat wij ons verheugen over het feit dat God goede dingen naar voltooiing en perfectie brengt, en bovendien, 2) om ons te verlenen dat wij genieten (smaken) van de geheimnisvolle zaken die God in beweging brengt vanaf het begin tot aan het einde der tijden.
Er zijn voor ons drie oorzaken van vreugde te onderkennen:
i)                Vreugde over het plechtige feest van en het feit van Maria's Moederschap, die na te hebben ontvangen van de H. Geest de Zoon van God ter wereld brengt;
ii)              Vreugde over de geheimnisvolle gaven van God inclusief het Heilige Misoffer en de genade die dat geeft aan wie het Doopsel heeft ontvangen en in de vereiste gesteldheid (staat van genade) is, om te communie te gaan;
iii)             en tenslotte vreugde over de voltooiing van de Schepping aan het einde der tijden.

“Ik ben er zeker van dat Hij die het goede werk in u begonnen is, het zal voltooien tegen de dag van Christus Jezus”, schrijft de heilige apostel Paulus aan het begin van zijn brief aan de Filippenzen. Dat geloof staat aan de basis van het geloof in de eerste christentijden, datzelfde onveranderde en onveranderlijke geloof moet ook ten grondslag liggen aan ons geloof in deze tijd. Dat wensen wij u toe en dat bidden wij u toe, speciaal in deze tijd.

(Onder dankzegging deels ontleend aan teksten van father J. Zuhlsdorf (WDTPRS), J. Pascher, Die Orationen des Missale Romanum Papst Paul VI. I. Tl. en anderen.